18
van maeltyden, noch. anders op pejne van meyneedicheyt".
Blijkbaar was toen daarvan niets gekomen. Doch nu werd
geordonneerddat althans de gezworens in plaats van //heur-
luyder vrye" ieder een vaste som zouden krijgen. Daarmede
was de stad echter uiet tevreden, en ook ten opzichte van den
dijkgraaf en den klerk riep zij de beslissing van den keizer
in, waartegen prelaat en edelen betoogden, //dat zy de gage
van den dijkgraaf niet wilden diminueeren of augmenteeren
alsoe hy een officier van de Koninklyke Majesteyt is", en dat
dus dijkgraaf en klerk volgeus oude gewoonte hun //vrye"
moesten behouden.
En niet alleen de meesters, doch ook de dienaren hadden
onderling oneenigheid. De stadsklerk lag voortdurend over
hoop met de landskierken. Een tijdelijk slachtoffer daarvan
werd de klerk van de Zuidwatering, Pjetjsk van der Zwalmis,
die door de ruzie het wateringgeld uiet op tijd kon innen en
dientengevolge in gijzeling werd gezet, //nyet één maer tot drie
reysen tott zynen groote confusie, schade, scande ende groote
costen". Vandaar een roerend rekest aan het polderbestuur
in 1527, waarin hij //oetmoedelicke bidt, dat hy mach hebben
gelick andere clercken oyt gehadt hebben ende noch hebben
dat hy doch nyet meer bastaert en zy dan andere, alist, dat
hy tanderen tyden die waerheyt gezeyt heeft". En eenige
jaren later, in 1530, als hij de inning van het wateringgeld
der Zuidwatering heeft gepacht en blijkbaar met de poorters
van Middelburg een akkoord heeft gesloten, zijn het weer de
geestelijke personenmet wie hij het aan den stok krijgt en
uit wier naam de prelaat een ernstig protest tegen zijne
wijze van handelen indient.
Dadelijk na de Groote Ordonnantie van 1559 scharen zich
de nieuwe toegetredenen in het bestuurde vertegenwoordigers
van de breede geërfden, aan de zijde der stad, om samen hunne
belangen te verdedigen tegen de geestelijkheid en den adel
als wier vertegenwoordigers optreden de abt, weldra bisschop
van Middelburg, de afgevaardigde van den prins van Oranje