biologisch reproduktievermogen (de fecunditeit) tussen 20 en 30 jaar
het grootst en neemt dit na de dertigjarige leeftijd af, maar ook vóór de
twintigjarige leeftijd is deze minder en zelfs soms afwezig. Dit laatste
verschijnsel wordt in de gangbare demografische literatuur wel aange
duid met "stérilité des adolescents".34
Het resultaat van onze berekening van de huwelijksvruchtbaarheid is te
vinden in tabel 2.13.
tabel 2.13 Algemene huwelijksvruchtbaarheid in vijfjaarlijkse leeftijds
groepen (aantal kinderen per 1000 jaren door vrouwen in
huwelijk doorgebracht) in diverse cohorten.
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45 - 49
1500-'49
291(110)
339 (443)
305(522)
284 (511)
249(426)
180(327)
84 (224)
1550-'99
278(126)
331(712)
364 (916)
287 (861)
224(710)
102(539)
36(393)
1600-'49
27399)
366(661)
383(990)
338(952)
269(791)
100(613)
16 (449)
1650-'99
28189)
399(401)
364(599)
311(630)
234 (546)
93(428)
15 (333)
1700-'49
23842)
301 (256)
298(376)
225(378)
142 (331)
51 (276)
0(214)
1750-'99
190 21)
321 (140)
303(188)
248(202)
147(190)
76(157)
16(128)
Dit betreft de vruchtbaarheid van alle gehuwde vrouwen ongeacht de
leeftijd waarop ze in het huwelijk waren getreden. De uitsplitsing naar
de huwelijksleeftijd is te vinden in bijlage IV. Uit deze tabel blijkt dat er
enerzijds grote verschillen waren tussen de huwelijksvruchtbaarheid in
de diverse cohorten, maar anderzijds ook grote overeenkomsten. De
vrouwen in de cohorten tussen 1550 en 1699 hadden relatief de hoogste
huwelijksvruchtbaarheid, terwijl de vrouwen in het cohort 1500-1549
en in de beide achttiende-eeuwse cohorten relatief de laagste huwelijks
vruchtbaarheid hadden. Wel moeten we er onmiddellijk bij zeggen, dat
deze uitspraak voor het cohort 1500-1549 alleen geldt voor de leeftijds
groepen tussen 20 en 30 jaar. De fertiliteit boven de 30 jaar (terminale
fertiliteit) is namelijk aanzienlijk hoger dan bij de andere cohorten. De
andere cohorten vertonen zelfs enigszins het concave beeld (zie grafiek
2.2) dat zou kunnen wijzen op een mogelijke toepassing van gezinsbe
perking na het dertigste jaar.35
45