wat zijn boek ons biedt. Maar ook als dat wel het geval zou zijn, dan
zouden wij toch nog vooral verstoken blijven van die informatie die
voor ons doel het belangrijkst is: inlichtingen over de mate van actieve
deelneming der patriciërs aan productieve bedrijvigheid in de stad
Zierikzee, op het eiland Schouwen en daarbuiten.
Wij kunnen uit het werk van De Vos slechts gissen dat echte activiteit in
zeer vele gevallen slechts gering geweest is. Wij mogen aannemen dat
de grote inkomens die werden verteerd en soms opgeteerd, vaak inko
mens waren die men trok niet uit noeste arbeid maar uit vermogen. Nu
sluit die gissing redelijk aan bij datgene wat hiervóór over dit patriciaat
al wel duidelijk geworden zal zijn. Het gaat immers om een patriciaat
dat bij voortduring voor een zeer groot gedeelte bestond uit leden van
oude families. Te denken valt aan families die hun schaapjes al sinds
lang op het droge hadden en die reeds sinds generaties in het bestuur
van stad en eiland participeerden. In zulke milieu's behoeft de produc
tieve activiteit niet groot te zijn. De uitzonderingen bevestigen ook hier
de regel. Het waren, dat blijkt bij De Vos nu en dan duidelijk, vooral de
enkele homines novi onder de Zierikzeese bestuurders die nog vrij
dicht bij het productief economisch leven stonden of zelfs midden
daarin.1 Maar ook zo'n homo novus merkte wellicht al gauw genoeg dat
er wel problemen rezen als men probeerde tijdrovend bestuurlijk en
administratief werk met economisch-productieve arbeid te combine
ren.
Men zou de vraag kunnen stellen of een hoofdstuk waaraan men zózeer
in mineur begint enig bestaansrecht heeft. Het dient dus nu reeds
gezegd te worden dat er met de mededelingen die De Vos op dit gebied
deed, hoe weinig overvloedig ze ook zijn, toch nog wel iets te beginnen
valt. Bovendien zijn er, althans voor de achttiende eeuw, vrij wat
aanvullende gegevens beschikbaar, gegevens met name over de aan
slag van zeer veel regenten in diverse belastingen. Een deel van deze
gegevens is weliswaar niet al te betrouwbaar, maar ze zeggen toch wel
iets over de financiële positie van het Zierikzees patriciaat, ook in
vergelijking tot die van de overige bevolking van de stad. En tenslotte
dienen wij te bedenken dat ook een indirecte relatie tussen het econo
misch welzijn van de stad en dat van het patriciaat nog altijd een relatie
is. Een relatie vol spanning wellicht, ook omdat er juist van het bestu
rend patriciaat initiatief zou moeten uitgaan ter bevordering van dat
stedelijk welzijn.
Wij zullen er, verderop, op in moeten gaan dat Zierikzee redelijk
welvarend bleef tot het midden van de achttiende eeuw, en dat er
daarna vrij plotseling een achteruitgang volgde waartegen het patriciaat
machteloos stond. In het verband van die omslag is het nuttig hier reeds
de tabel op te nemen (tabel 3.1) waarin verwerkt is wat De Vos ons over
de vermogenspositie van een bescheiden deel van de vroedschappen
weet te melden.
56