geboeid hebben omdat hij daarin de spiegel aantrof van zijn per soonlijke problematiek in die jaren. Marsman geeft in zijn korte schets de bijbelse naam Jeremias aan zijn hoofdfiguur. Ik heb in de studie van Kalff die alle naamsvarianten vermeldt, deze overigens in de zeventiende eeuw niet ongebruikelijke naam, niet aangetroffen. Mogelijk heeft het ondergangskarakter van de prediking van de profeet een rol gespeeld bij de naamkeuze. Het schip vertrekt uit Amsterdam. Dat blijkt uit de latere terugkeer van het schip, de Sperwer, met de aan de mast vastgespijkerde brief, die afkomstig is van de Vliegende Hollander zelf. In deze brief schrijft hij aan zijn moeder - die sinds onheuglijke jaren gestorven is - dat hij blindelings door de eeuwigheid vaart, op weg naar de dood, maar hij wijkt. 'Ik ben op zoek naar de laatste haven, de hel. Maar de hel is ver...' Aldus eindigt Marsman zijn visie op de gedoemde zeekapitein. Zeer waarschijnlijk heeft Marsman de bewerking van de sage door de Duitse dichter Heine gekend. Daarin komen zowel het motief van de vastgenagelde brief als de naam Amsterdam voor, de stad waarnaar de vervloekte verlangt nog eenmaal terug te keren. Het verhaal is bij Marsman geen feitelijk en ook geen chronologisch verslag van de gebeurtenissen. In visionaire flarden licht de sage schoksgewijs op voor het oog van de lezer. Het middendeel bestaat uit het verslag van een droom die deels de Noorse stad Drontheim tot lokatie heeft, deels een expressieve beschrijving is van de nachtelijke orkaan waardoor het schip wordt geteisterd, 'een dolende schim, woest en zwart'. Wie de droom heeft, is niet duidelijk. De dichter, de kapitein of de vissers van Drontheim, die als in een droom de schim in de orkaannacht zien rondzwalken? Slauerhoff In een aantal vroege gedichten van Slauerhoff, in het bijzonder in de bundel Eldoradotreft men met Marmans poëzie vergelijkbare mo tieven aan. Het gedicht 'De Vliegende Hollander' in deze bundel is het grootste gedicht ooit in de Nederlandse poëzie aan dit gegeven gewijd. Nijhoff moet zijn gedicht gekend hebben, en dat hij het niet memoreert in zijn Inleiding op zijn gelijknamige spel lijkt me alleen maar verklaarbaar uit het feit dat de poëtiek van de beheerste dichter Nijhoff niet strookte met de onstuimige taal van Slauerhoff die men een zekere bombast en holle verbositeit niet kan ontzeggen. 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 53