101 wat meer sterns binnengaats. We kunnen dan ook konkluderen, dat door uit voering van de Deltawerken de sterns gedwongen zijn langere voedselvluch- ten te maken dan vroeger. De natuurlijke broedplaatsen in en langs de monding van de zeegaten zijn óf achter de deltadammen komen te liggen óf in beslag genomen door de strandrekreatie. Reden genoeg dus om de zuidkant van Schouwen, de Kwa de Hoek op Goeree en buitendijkse gebieden langs de Westerschelde - met het aangrenzende water - als strikt reservaat te beheren! De Grote Stern vliegt maximaal 25 kilometer naar de visgronden (Pearson, 1968). De broedvogels van de Hompelvoet vissen vooral rond Goeree maar feitelijk valt het gehele noordelijke Deltagebied binnen hun bereik. Als ge volg van de grotere aktieradius heeft de soort meer mogelijkheden dan Dwergstern en Visdief om een broedgebied te kiezen waar geen grondvijan- den voorkomen. De kleinere sternsoorten daarentegen moeten genoegen ne men met broedplaatsen op kleinere afstand van de visgronden (Lack, 1968). Zij heffen echter de beperkte keus ten aanzien van de veiligheid van de broedplaats ten dele op door hun broed beter te camoufleren en op dat ge bied stellen ze meer eisen aan het broedterrein dan Grote Sterns. De kolo nies zijn ook minder groot en de nesten liggen verder uit elkaar. Tegenover infiltrerende roofvijanden zijn Visdief en Dwergstern agressiever en door het uitvoeren van duikaanvallen van alle kanten verminderen ze de „concentratie" van de rover bij het zoeken naar eieren en kuikens (figuur 1). De kleinere sterns zijn dan ook heel wat beter toegerust op de aanwezigheid van grondvijanden en minder gevoelig voor verstoring dan de Grote Stern. Deze laatste soort is erg kwetsbaar en snel geneigd een eerder gekozen

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 101