J3-Z 103 -_7, Q Cc9 i ook thans warme aanbeveling verdienen). Bij de Grote Stern zien we twee typen broedplaatsen: hetnatuurlijke'" type op embryonale duintjes op zand- en schelpenbanken en strandhaken en het meer door de mens beïnvloede type, zoals de hillen in de inlagen. Bekijken we thans deze twee typen broedplaatsen wat nauwkeuriger, dan blijkt dat in beide terreintypes de hoogte en de mate van begroeiing verschil lend zijn. In geval van het „duintjestype" (tig. 2), is er sprake van een ijle be groeiing van (meestal) biestarwegras en laat-groeiende vloedmerkplanten. De hoogte van de begroeiing bedraagt hooguit enkele tientallen cm. De zan derige bodem, al of niet ten dele met schelpen bedekt, is goed zichtbaar. Stormvloeden overspoelen het broedgebied in de winter en remmen een ver dergaande ontwikkeling van de vegetatie. Het „hiltype" (fig. 3) wordt geken merkt door een gesloten grasmat op zwaardere grond. In april en mei als de sterns zich vestigen is de begroeiing er zeer kort. De afgestorven vegetatie van de hil wordt jaarlijks voor aanvang van het broedseizoen (door de pach ters) opgeruimd en de bodem met wat stro bedekt. Zowel in het duintjes- als

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 103