106
Grote Sterns hebben lange vleugels en moeten open ruimte hebben om te
kunnen opvliegen. Dichte vegetatie van Zeeasters, slijkgras of Zeebies zou
hen in hun bewegingen hinderen. Zodoende zijn de Grote Sterns aangewe
zen op de buitenste platen waar wind en getij vrij spel hebben zodat
hoogstens ver uiteen staande en laag blijvende planten het uithouden.
Vogelkolonies betekenen concentraties van eieren en vlees en zijn dus aan
trekkelijk voor rovers. Landrovers kunnen de sterns ontwijken door zover mo
gelijk zeewaarts te broeden, op de buitenste platen die door brede getijgeu
len zijn gescheiden van het land. Dat verkleint de kans dat rovers zoals Vos,
Bunzing, Hermelijn, Wezel, rat en Mens de kolonie bereiken. Tegenwoordig
zijn rat. Mens en Wezel - vermoedelijk in die volgorde - de gevaarlijkste in de
ze rij. De Mens is daarbij vooral een gevaar als rustverstoorder (Homo insi-
piens recreandus).
Er zijn dus belangrijke en duidelijk herkenbare factoren die maken dat de
Grote Sterns de risico's van stormvloeden trotseren. Zo gezien zijn de grote
kolonies in de zeer dynamische en dus ook gevaarlijke situaties als Griend,
Texelse schorren, de Beer, de Kwade Hoek, en de Hompelvoet (vóór 1971) be
grijpelijk.
De tot dusver genoemde factoren zijn voornamelijk van a-biotische aard. Er
moet echter ook nog een biotische factor worden genoemd: de aanwezig
heid van een Kokmeeuwen-kolonie. Ik meen dat Jan P. Strijbos daar vóór
1940 al op heeft gewezen. De voor- en nadelen van deze nabuurschap zijn in
het proefschrift van Veen (1977) grondig onderzocht. De eerdere conclusie
van Rooth (1965) werd bevestigd. Wel worden er eieren en jongen door de
Kokmeeuwen geroofd, maar de Kokmeeuwen vormen anderzijds een effi
ciënte bescherming tegen andere rovers, met name Zilver-, Mantelmeeuwen
en ratten. Veen wijst er bovendien op dat de roof door Kokmeeuwen vooral
betrekking heeft op eieren en kuikens waarvan hij uit andere waarnemingen
wist dat zij geringe levenskansen hadden. De samenwoning met de Kok
meeuwen heeft dus voor de Grote Sterns een batig slot.
Inlagen
Mijn betoog komt er tot dusver op neer dat de Grote Sterns voor hun broed
gebieden zijn aangewezen op uiterst dynamische situaties. Daar vallen voor
het beheer van de inlagen op Schouwen twee conclusies uit te trekken:
- de van nature voor Grote Sterns vereiste milieu-dynamiek moet gedurende
de honderden jaren dat zij in de Schouwse inlagen hebben gebroed, daar
aanwezig geweest zijn.
- deze dynamiek is daar nu niet in voldoende mate aanwezig.
Bij de laatste van deze twee conclusies moet al direkt een kanttekening wor
den gemaakt: nadat de stand van de Grote Stern omstreeks 1965 een diepte
punt had bereikt ten gevolge van de insectenbestrijdingsmiddelen dieldrin
en telodrin, is er een langzaam proces van herstel gaande dat nog steeds
doorzet zoals R. B. Beijersbergen en P. L. Meiniger in hoofdstuk 7 hebben la
ten zien.