107 Met andere woorden: het is denkbaar dat bij verdere toename de inlagen „vanzelf" weer ingebruik worden genomen. Waarschijnlijk is dat echter niet. De echte Grote Stern-hillen, te weten die in de Heertjes Inlage, zijn in 1953 verdwenen. In ieder geval verschilde de toestand van de beide grote inlagen ook vroeger nog sterk van een natuurlijke broedplaats zoals de Hom pel voet voor 1971in het vorige hoofdstuk is dat uiteengezet. Maar als wij de beschrijving van Vij verberg (1925) nauwkeurig bekijken, is er toch een grote overeenkomst: - ligging dichtbij de visgronden aan de monding van een estuarium - hoge waterstanden in de winter - kans op hoog water in het broedseizoen door de boezemfunctie der inla gen waarover Boot (1963) een geestig verslag heeft gegeven, maar waarbij vaak een heel wat minder vrolijke afloop moet zijn opgetreden - geen dichte of hoge vegetatie tijdens het begin van de broedtijd; wat door de concentratie van vogelmest in de nazomer aan stikstofminnende vegeta tie opschoot werd door de pachters van de hillen in de nawinter verwijderd - de hillen lagen geïsoleerd en ver van de oevers van de inlagen; ze werden dag en nacht bewaakt. Tegenover deze punten van overeenkomst stonden twee belangrijke ver schillen; - de permanentie - de exploitatie Wat het eerste punt betreft: de inlagen hebben het van 1650 tot 1953 uitge houden, dat is waarschijnlijk heel wat langer dan de levensduur van menige Grote Sternkolonie. Weliswaar weten we niet of de aantallen Grote Sterns in de hele periode van 1650 tot 1953 in de inlagen op het zelfde niveau lagen. Ook weten we niet veel van de waterstanden in het broedseizoen. We mogen echter wel aannemen dat er met de komst van het stoomgemaal in 1877 meer waterstandswisseling en dus meer milieu-dynamlek in de inlagen ging optreden. Nu het tweede punt: de exploitatie. Deze ingreep werd uitgevoerd met kennis van zaken gebaseerd op ervaring die was verzameld in vele generaties van pachters. De hoeveelheid eieren die werd „geoogst" lag daardoor nog net binnen het productievermogen van de soort. Vijverberg vermeldt zelfs een toename van het aantal broedparen, maar het staat uiteraard niet vast of de ze toename - zo die al heeft bestaan - mag worden toegeschreven aan het be leid van de pachters of aan immigratie door narigheid elders. In ieder geval ging de exploitatie gepaard met strenge bewaking: een punt van overeenkomst met de eendenkooien. De pachters van de hillen waakten in de broedtijd dag en nacht. Dit impliceert dat er beslist wel kapers op de kust waren, want anders zouden deze koude nachtwaken in een strookeet of in een bootje niet gehouden zijn! De isolatie van de hillen was dus in die da gen niet perfect. Ten aanzien van de exploitatie van de Grote Sterns in vroegere eeuwen heb ben we helaas geen cijfers. Ook over de mate waarin stropers de exploitatie bedreigden weten we eigenlijk niets. Het is dan gemakkelijk om maar aan te

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 107