29 dwenen. Eierrovers verschenen ten tonele, maar vooral ook het in cultuur brengen van de bodem bracht allerlei menselijke bedrijvigheid, die de grote massa vogels het „lage land" deed verlaten. En, nogmaals citeer ik Vijver berg (1925): „De tientallen van thans moeten gelden voor de honderdtallen van toen". Toch heeft hij ook in dat Schouwen menig leuk plaatje kunnen schieten van weide- en moerasvogels (die we reeds bij de behandeling van het duingebied noemden). In de buurt van Serooskerke (niet verwarren met die Walcherse plaats, waar eens iemand prei plantte en er zilveren munten oogstte!) kon hij zelfs het kemphoentje, dat daar in gering aantal broedde, fotograferen. Er zal daar ergens dus ook wel een baltsplaats van de haantjes geweest zijn. En, veel meer dan in het duingebied was op diverse plaatsen in het gehele ei land de Kluut broedvogel. Gelegenheid om het „kleinere goed" te vereeuwigen vond hij o.a. dicht bij zijn woonplaats. Daar had je het loofbosgebied van de buitenplaatsen van Schuddebeurs. Verder de oude polderdijken van Noordgouwe en Zonnemai- re met hun knotwilgen en ander geboomte en struweel. Vlak achter z'n wo ning lag zelfs een unieke boomwei, met eraan grenzend een moerasachtig stuk weide, dat bij de herverkaveling gelukkig gespaard bleef. Dan was er. net aan de andere zijde van de Schouwse dijk, aan de weg naar Kerkwerve, de „Kakkersweel", waar de Kasteeles in hun nietige stulp woonden. Vijver berg noemt deze weel in zijn geschriften de „Kappersweel". Overigens, ook de Kakkersweel bleef behouden en tal van trekkende weidevogels, strandlo- pers, ruiters, enz. komen er nog steeds even rust zoeken. Vijverberg fotogra feerde er vrijwel het hele jaar door! Maar ook het poldergebied kreeg sinds 1920/1930 zijn veranderingen die on getwijfeld van invloed waren op de vogelstand. Denk b.v. aan: a) mechanisatie van het landbouwwerk; b) (als gevolg van a) verdwijnen van de tijdelijke opslag van ongedorsen gra nen, alsmede van „korenzolders" deed de muizen sterk verminderen; c) toepassing van giftige ziekte-bestrijdingsmiddelen en chemische on kruidverdelging in land- en tuinbouw; d) de inundatie van 1944 en vooral de overstroming van 1953 deden bijna al le boom- en struikgewas en kruiden in de polders afsterven; e) de herverkaveling bracht grotere percelen waardoor het aantal sloten tot 10 a 12% werd teruggebracht en dus veel nestgelegenheid en voedselbron nen voor vogels verdwenen; f) diepere ontwatering; g) sterke toename van gemotoriseerd verkeer, waardoor heel wat vogels een voortijdige dood vinden. Niet beschikkend over inventarisatiegegevens uit de tijd vöör die veranderin gen, is het ondoenlijk exact op tegeven in welke mate de diverse soorten achteruit zijn gegaan. Mogelijk zijn er ook nog andere factoren in het spel ge weest. Dat intussen door de aanleg van de loofbossen in de kreekgebieden van de

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 29