72
gespoord. Deze gegevens zijn afkomstig van een groot aantal mensen. Voor
de jaren zestig is veel ontleend aan de maandelijkse tellingen van het Delta
Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek (DIHO) (W. J. Wolff, in lit.) en aan
de waarnemingen gepubliceerd in Sterna. Voor de jaren zeventig is gebruik
gemaakt van de publicaties van Eckhardt (1973 en 1974), Lebret en Mullié
(1975), Mullié en Poorter (1977) en van ander eigen onderzoek (ongepubli
ceerd). Voorts kon gebruik worden gemaakt van de resultaten van de maan
delijkse tellingen van het SBB van 1973-1980 (met dank aan G. J. Slob), van
de waarnemingsrubrieken uit Sterna, Het Vogeljaar en Limosa en van de on
gepubliceerde gegevens van een groot aantal vogelaars, aan wie dank toe
komt. Alle gegevens zijn per winter gerangschikt in basistabellen en vervol
gens zijn hieruit decade maxima berekend. Wanneer we de maximale aantal
len Kleine Zwanen die per winter op één dag zijn waargenomen grafisch
weergeven (figuur 1), dan blijkt dat de beschouwde periode globaal in twee
tijdvakken van tien jaar kan worden verdeeld. In de eerste periode van 1960
tot 1970 blijft het aantal Kleine Zwanen gering. Het jaarmaximum komt in
geen enkel jaar boven de honderd exemplaren, al wordt dit aantal dicht be
naderd. Bovendien wordt het merendeel van de Kleine Zwanen nog steeds
op het water waargenomen. Vanaf ca. 1970 nemen de jaarmaxima snel toe,
terwijl ook het aantal doorgebrachte zwaandagen snel stijgt. Dit laatste
komt het best tot uiting wanneer we figuur 2 bekijken. Hierin zijn de gemid
delde aantallen Kleine Zwanen per decade weergegeven voor de twee onder
scheiden tijdvakken. Onderstaand is alles nog eens samengevat, waaruit
blijkt dat de toename een faktor 5 bedraagt.
AANTAL