Volgens het provinciebestuur verliep de samenvoeging zonder moeilijkheden.'6 Dat opti
misme lijkt ten dele misplaatst. In 1853 kreeg men in Kleverskerke lucht van de dreigende
combinatie met Arnemuiden. In protestbrieven voorzag men dat het bloeiende Klevers
kerke binnen de kortste keren 'even arm en ellendig' als Arnemuiden zou worden.'7
Haalde dit protest dan niets uit, elders geuite, andere bezwaren werden soms wel serieus^
genomen. Ondanks de geringe oppervlakte en bevolkingsomvang zag de commissaris des
konings Aagtekerke als een gemeente die, wat het burgemeesterschap betreft, bezwaarlijk
met een andere viel te combineren. De inwoners zelf steunden die visie, door te wijzen op
de 'eigenaardige zelfstandige toestand' der gemeente.38 En u weet: Aagtekerke zou tot
1966 zelfstandig blijven.
Een meermalen vernomen argument vóór een gecombineerd burgemeesterschap was de
beperkt voorhanden zijnde kwaliteit. Zo zou in 1857 in het Zuidbevelandse Waarde 'nie
mand geschikt of aanbevelenswaardig voor het ambt' zijn geweest.39 In Westkapelle zat
men met dezelfde moeilijkheid.4" Bij de kamerbehandeling van de gemeentewet was dit
probleem reeds voorzien en was het bekend dat het 'in sommige gedeelten des Rijks,
inzonderheid in Zeeland, uiterst moeijelijk [was], op de plaats zelve geschikte lieden te
vinden, of elders wonende bekwame personen, ter waarneming van het burgemeester
schap, tot overbrenging hunner woonplaats te bewegen'. Vandaar de wettelijke mogelijk
heid van ontheffing van de regel dat de burgemeester binnen de gemeente moest wonen.
Vaste, wekelijkse spreekuren waren dan wel een vereiste.41 Zo hield de elders wonende
burgemeester van Grijpskerke in 1864 gedurende precies één uur per week zitting in de
gemeente; voor de eveneens uitwonende gemeentesecretaris gold hetzelfde.47 Geld was al
even dun gezaaid als kwaliteit. Daarom kon de geringe jaarwedde van de burgemeester, in
Meliskerke 50 en in Grijpskerke 75 gulden, voor hém een reden zijn om uit te zien naar
een combinatie van functies. Ook voor de gemeentesecretaris gold dit; in genoemde
gemeenten verdiende hij 86 respectievelijk 125 gulden per jaar.
Beide gemeenten werden een aantal jaren door één burgemeester bestuurd. En hoe! Het
had veel weg van een spelletje boompje verwisselen. In 1853 werd burgemeester J.J.
Dekker van Meliskerke als zodanig ook aangesteld in Grijpskerke. Hij werd na zijn ont
slag in 1855 in beide gemeenten opgevolgd door A. Roose, voordien secretaris van
Grijpskerke. Na driejaar werd Roose in de twee gemeenten opgevolgd door P.P. Slegt,
voormalig gemeentesecretaris van zowel Grijpskerke als Aagtekerke. Slegt woonde en
mocht blijven wonen in Middelburg. Ook de gemeentesecretaris van Grijpskerke, de
vroegere burgemeester Roose, ontving een dergelijke ontheffing. Hetzelfde gold voor de
nieuwe burgemeester, D.A. Berdenis van Berlekom, nadat Slegt in 1863 tot notaris was
benoemd. Toen Berdenis reeds na tien maanden rechter kon worden, volgde F.D. Spren-
ger, ook te Middelburg, hem in beide gemeenten op.43 In twaalf jaar tijd zag Grijpskerke
dus zes burgemeesters langs trekken! Maar wat er ook gebeurde, de gemeentelijke zelf
standigheid bleef.
Per saldo had de mogelijkheid die de gemeentewet bood tot gevolg dat slechts zeven
Zeeuwse gemeenten in de eerste jaren na invoering van de wet het veld ruimden. Behalve
Gapinge en Kleverskerke waren dat 's-Heer Hendrikskinderen (in 1857 verenigd met 's-
Heer Arendskerke), Bommenede (in 1866 verenigd met Zonnemaire), en Heille en Sint
Anna ter Muiden (in 1880 verenigd met Sluis), terwijl Rilland en Bath in 1877 samenge
voegd werden tot de nieuwe gemeente Rilland-Bath. Ter vergelijking: in Zuid-Holland
werden in dezelfde periode 52 gemeenten opgeheven, in Utrecht 14 en in Noord-Holland
113