Lange Barcke en de Sonne. Aan boord een aantal geschenken voor de Sultan. Vergulde wapens, spiegels en sieraden. Daarnaast een vorstelijk bedrag aan geld. De waarde van de schepen was ruim 660.000 gulden. Aan handels- geld was er 450.000 gulden in realen. Alles bijeen een miljoenenbedrijf. Na een tocht van zeven maanden arriveerden de Zeelandia en de Lange Barcke met de Commie zen De Roy en Bicker op 23 augustus 1601 in het rijk van de Sultan. De beide andere schepen moeten later zijn gearriveerd. Met hun geschen ken gingen ze naar de Sultan. Ze overhandigden de brief van Prins Maurits, die hij plechtig in ontvangst nam en van zijn officiële zegel voor zag. Leonard Werner trad op als tolk. In zijn brief verwijst de Prins eerst naar de gebeurtenissen van 1598. Hij brengt naar voren hoe eerlijk en karaktervol de Nederlanders zijn en dat hij er op vertrouwt dat de genegenheid die hij de Sultan toedraagt, wederzijds mag zijn. Maar, zo vervolgt de brief, "de Portugezen, onderdanen van de koning van Spanje en vijanden van de Nederlandse natie, hebben vele onwaarheden over ons verteld. Die leugens hebben er toe geleid, dat Frederik de Houtman en een aantal schepelingen onschuldig zijn gevangen gezet. Maar voor die kwestie "zo verwacht de Prins", is wel een oplossing te vinden. Wij hebben immers gevangenen uit uw rijk ook weer vrijge laten. We vertrouwen erop dat ge dat ook voor ons wilt doen. Gelooft de leugens van de Portu gezen niet. Juist zij zijn het die de onderdanen van Uw rijk van hun vrijheid beroven. Juist zij trachten uw volk als slaven aan zich te onderwerpen. Dat is ook de reden waarom de Nederlanders voortdurend tegen hen strijden. En daarom zijn we ook bereid U hulp te bieden in de strijd tegen de vijanden van Uw rijk". De brief was gedateerd 11 december 1600, geschreven in Den Haag en ondertekend door Maurice de Nassau, Uw dienaar, die de handen Uwer Majesteit kust. Aandachtig heeft de Sul tan het allemaal aangehoord. De kapiteins Cornelis Bastiaanse en Matthijs Anthonisse en de Commiezen Gerard de Roy en Laurens Bicker waren gemachtigd namens de prins te handelen. De Sultan zat op een olifant en was omringd door de adel van zijn rijk. Hij besloot de Nederlanders een eerlijke kans te geven en wees een gezantschap aan om op de Nederlandse schepen mee naar Nederland te varen. Daar kon men Middelburg en andere steden bezoeken. Prins Maurits zouden geschen ken overhandigd kunnen worden en zo zou men de Nederlanders beter leren kennen. Na terug keer van het gezantschap zou hij beslissen over handelscontracten en vriendschap met de Ne derlanders. Veelbelovend was de vrijlating van Frederik de Houtman. De Commiezen bevrachtten de schepen met peper en het gezantschap kwam aan boord. Hoofd was de 71-jarige Abdoel Hamid. Verder gingen mee Sri Mohammed, gewezen admiraal van de Sultan, en de edelman Mir Hassan. Als vierde ging Leonard Werner mee, als tolk. Enkele bedienden en Arabische kooplui maak ten het gezelschap voltallig. De thuisvaart verliep voorspoedig, totdat er gens ter hoogte van St. Helena een Portugees galjoen op het toneel verscheen, met duidelijk boze plannen. In het gevecht dat volgde maakten de Zeeuwen het schip de "San Yago", prijs. Trots hesen ze hun vlag, de leeuw op het water omhoog. "Luctor et emergo". Op ter herinnering geslagen penningen stond geschreven "non sufficit orbes" (voor hen was de wereld niet groot genoeg). De rijke buit bestond uit gouden en zilveren sieraden, stenen en parels. De gevangen Por tugese bemanning werd op het eiland Fernando, tachtig mijl voor de Braziliaanse kust, afgezet. Met een kleine sloep konden ze Brazilië berei ken. De schipper was wel dankbaar, maar zei er bij: "Wij zouden jullie ruwer hebben behandeld". Op 20 juli 1602 voeren de schepen met hun (peper)dure lading en hun prijs ter waarde van anderhalf miljoen gulden aan kostbaarheden, de haven van Middelburg binnen. De buit werd eerlijk verdeeld. Schepelingen, 's lands kas, kooplieden, ieder kreeg zijn deel. En ruim tien duizend gulden werd verdeeld onder de armen van de stad. Het gezantschap werd groots ontvangen met feesten en maaltijden. Alles moet veel indruk hebben gemaakt op de Oosterlingen. Maar onverwachts was er een probleem. Enkele weken na de aankomst overleed de hoofdgezant Adoel Hamid. De vermoeienissen van de reis en de vele wis selende omstandigheden van ontvangsten in de 20

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 22