stad zullen te veel van hem hebben geëist. Zo stond men ineens voor de vraag of een voor aanstaand moslim in een kerk mocht worden begraven. Er is niet lang over gedacht. Godsdienstverschillen staan goed koopmans schap niet in de weg. Geen plechtige begrafenis, geen eerbetoon betekende geen vriendschaps-en handelsakkoorden. Dat was duidelijk. Bovendien vielen die Ooster lingen best mee. Zo werd al op de tiende augustus 1602, de dag na zijn overlijden, Abdoel Hamid in de Oude of St. Pieterskerk begraven. Predikanten hebben in de stoet niet meegelopen, maar verder was het een indrukwekkende begrafenisstoet. Officieren in vol ornaat, met de burgemeesters en magistraten van de stad. De Hoogmogende Heren van de Staten van Zeeland in passende kleding. De Oosterse gezellen op Nederlandse wijze achter de kist. En niet te vergeten de reders en bewindvoerders van de Compagnie. Hamids kris werd meegedragen op een zwart kleed over de baar. Op "indiaense wijze" werd hij, liggend op zijn rechterzijde, begraven, "streckende zuydt ende noordt". De bewindvoerders van de V.O.C. lieten een hardstenen zerk plaatsen met een opschrift in het Latijn. De steen is in de loop der tijden verloren gegaan. Hoe? Wanneer? Met opzet? Er is niets over bekend. De Oude kerk is in 1834 gesloopt. Het grafmonument van de gebroeders Evertsen, dat ook in de kerk stond, is toen wèl naar de Nieuwe Kerk overgebracht. Op de zerk van Abdoel stond geschreven: Hier ligt begraven Abdoel Hamid, hoofd van het gezantschap des Sultans Alaoedin Rajat Shah Lillahi Fhe l'AIam, afgevaardigd naar den allerdoorluchtigsten Prins Maurits, met twee Zeeuwsche schepen, die buitgemaakt hebben een Portugeesch galjoen. Hij was 71 jaar en overleed in 1602. De bewindhebbers der Oost- Indische Compagnie hebben dit gedenkteken doen plaatsen. De gezanten moeten zich ook grotelijks verbaasd hebben over de voor hen vreemde omstandig heden. Behuizing, voedsel, rechten en gewoon ten. En later, toen ze zagen hoe sleden over dichtgevroren rivieren gleden en ze de koude van de wintertijd ervoeren. Maar in het bijzon der keken ze op toen ze vernamen dat iedere burger hier eigen meester was en dat er geen slaven waren, slechts vrije mensen. Ondanks een langdurige strijd (vanaf 1568), constateerden ze een algemene welstand, met bloeiende kunst en wetenschap. Vijftien maanden zijn ze in Nederland gebleven. In 1603 stapten ze in Am sterdam aan boord van de "Delft", om als gasten van schipper Willem Cornelisz. naar Atjeh terug te varen. Dertien schepen voeren de haven uit voor een verbond van vriendschap en koophandel, met de verre Sultan. Bij aankomst in Atjeh vernamen ze dat de oude Sultan in 1603 gestorven was. Maar met diens zoon Ali Maghajat Sjah en later met Iskander Moeda 1607-1636) werden voordelige contrac ten afgesloten. Zegel van de sultan Alaoedin Riajat Sjah Lillahi Fil Alam Natuurlijk heeft men heel wat tijd, geld, zorg en moeite overgehad voor een positief advies van de gezanten. De reis begon in Middelburg, vanwaar ze vertrokken naar Dordrecht, waar een vorstelijk onthaal van de kamer van de V.O.C. wachtte. Vandaar richting stad Grave, die door prins Maurits werd belegerd. Een unieke kans om te laten zien waartoe het prinselijke leger in staat was. Prins Maurits stuurde zijn reiswagen met de stalmeester en een compagnie ruiters om de Atjehers op te halen. Sri Mohammed, nu leider van het gezantschap, maakte, toen hij de prins naderde met gevouwen handen voor de borst een diepe buiging. De prins weerhield hem ervan aan zijn voeten te knielen. Na de wederzijdse begroeting, die vlot verliep, dankzij de tolk Leonard Werner, overhandigde Sri Mohammed de prins de brief, die Maurits in 1600 zelf aan de Sultan had geschreven. Die had er zijn zegel op geplaatst, als bewijs van waardering en vriendschap. Twee andere brie ven werden overhandigd met veel plichtple- 21

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 23