No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT de rederijkerskunst teruggevonden. Daar was bv. de veelgesmade rederijkers taal. Van het begin der Renaissance tot 1880 toe gold zij het in velerlei variaties een zelfde opvatting van het taalmateriaal voor dichterlijk gebruik. De schrijvers der Renaissance grepen met gretige hand uit de rijke overvloed, die de bestudering der klas sieke voorbeelden bood. In zinsbouw, woord keus, beeldspraak sloten zij zich nauw bij de bewonderde vooral Latijnse schrijvers aan. In de 18e eeuw werd eigen vinding naast deze door de grote ije-eeuwers overgeleverde taal heel weinig gewaardeerd. Bestudeer Moonen (een i8e-eeuwse spraakkunstenaar) en leer „Parnastaal", was het advies aan jonge schrijvers.2) Bilderdijk, die in zoveel opzichten tegen oude opvattingen inging, bracht in deze Par nastaal geen principiële vernieuwing. En de iqde-eeuwse dichters schaarden zich allen min of meer achter het Teisterbantse vaandel.3) Toen de mannen van '80 de i9de-eeuwse dichtkunst hekelden en in het bijzonder Bil derdijk als de grote taalverknoeier aanwezen, richtte hun aanval zich eigenlijk over het hoofd van Bilderdijk heen tegen het gehele Renaissancetaalapparaat. Met '80 begint de periode van taalver nieuwing, met natuurlijk veel geëxperimen- teer. Men begint te spreken van „woord kunst", het zoeken naar het juiste woord, en zo dit er niet is, het fabriceren van woorden, die de juiste betekenisnuance kunnen weerge ven, waarnaar men zoekt. Een vernieuwings drang, die zich ook richt op de zinsbouw. Door deze experimenten en de effecten, die '8o hiermee heeft weten te bereiken, zijn we ook de rederijkerstaal anders gaan bezien. Het verwondert ons nu niet meer, dat in de rederijkerstijd, de afsluiting van een tijd perk, wanneer het gehele maatschappelijke en geestelijke leven wordt herzien, ook een wor steling met de taal begint. De kunstenaar uit deze periode verlaat de oude, beproefde wegen en ontdekt nieuwe ge bieden. De ontdekking van de klankvolheid der verzen, als niet alleen aan 't eind van de regel, maar ook op andere plaatsen de rijm woorden elkaar grijpen, heeft deze dichters een vreugde geschonken, waarvan wij nauwe lijks een voorstelling hebben. Ze hebben daar toe de woordvorm op allerlei wijzen geva rieerd en de zinnen op nieuwe wijzen gecon strueerd. En het is een grandioos misverstand, als men met een „literair schaakbord" of een ander knutselwerkje aankomt om dit rijmen- spel als kinderachtig te karakteriseren. Wie zich in de rederijkerskunst verdiept, zal op vele plaatsen de muzikaliteit in het gebruik van het rijke klankenmateriaal van het rede rijkersvers bewonderen. De behoefte om door toevoeging van nieuwe woorden de rijmmogehjkheden te ver groten voerde vanzelf tot een welbehagen in het taalprocédé, zodat ook waar de rijmbe- hoefte, de rijmdwang, niet aanwezig was, dit bouwen van nieuwe, vaak tekenende woorden voortging. Sinds we de taaibedrijvigheid van '80 aan schouwd hebben, en ondanks de constatering, dat slechts een klein gedeelte van de vondsten in een latere periode nog de vreugde biedt, waarmee ze bij hun komst zijn begroet, hebben we verleerd om een taalgebruik dat het onze niet is, te minachten. Belangstellend toezien en luisteren heeft de plaats ingenomen van de hooghartige schouderophaling. De rederijkers hebben zich bewust van het Middeleeuwse dichten afgewend. Inderdaad, de argeloosheid is verloren gegaan, zelfbesef is er voor in de plaats gekomen. Zoals de mannen van '80 verliefd werden op het schone woord en hooghartig het voorgeslacht terugwezen terwille van de nieuwe kunst die zij maakten, hebben de rederijkers Vrouwe Rhetorica ge diend en haar geëerd met een overvloed van nieuwe vormen. Ik weet het wel: vaak vinden we de Bour gondische pronk te opzichtig als de met kost bare stenen overladen kleding van dat tijd perk, maar laten we onze ogen niet sluiten voor de schittering, die er van uitging. De tweede weg, waarlangs een nieuw be- 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 23