No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT gemis. Anders gezegd: de landschapsbeelden zijn geen in toon gehouden, maar overigens vrij willekeurige, achtergrond voor het beeld van de verkommerende reiger, ze zijn even als die vogel zelf directe verbeeldingen van de innerlijke situatie van de dichter. Vandaar dan ook, dat het vers niet meer, zoals dat zo vaak in Eiland in de Stroom" gebeurde, in afzonderlijke notities uiteenspat; wat uit de zelfde stroom komt opgeweld, blijkt zich aan een te sluiten in een hecht verband. Er zouden meer verzen van deze geaard heid te noemen zijn (o.a. het heldere en een voudige „Moment"), het blijft niettemin op merkelijk, dat dit eenheidscheppend vermogen zich in het tweede gedeelte van de bundel, de eigenlijke afdeling „Vijf in je oog" veel min der sterk doet gelden. Voor een deel is dit te wijten aan het feit, dat Warren hier herhaaldelijk het land van de verloren geliefde, Noord-Afrika, confron teert met het zijne en het hem lang niet altijd gelukt het exotische op even overtuigende wij ze te behandelen als het vanouds vertrouwde. Verzen als „Uitnodiging tot de Reis", „De Gescheidenen", en het zo suggestief inzettende „Les Amants de Paris" lijden aan deze twee slachtigheid. Daarbij komt dan nog, dat Warren's voor keur voor de zintuigelijkheid ten zeerste door de omstandigheden versterkt wordt. Dat hij de verlorene nog ooit zal weerzien, schijnt wel uitgesloten. „Niets lijkt mij vreemder dan ons samenkomen en niets gewoner dan dat ik je wacht." De andere is namelijk de ontsnappende uit deze verhouding, degene die door andere en waarschijnlijk even tijdelijke bindingen pas wezenlijk onbereikbaar geworden is. „Stilte en geuren van vergane dagen brengen je dit weemoedig liefdeslied opdat je zinken zult met warm behagen in nieuwe armen naar ons oud gebied." Herfstwind Het is weinig, wat hier van de geliefde verwacht wordt, zo weinig inderdaad, dat er voor de dichter niet veel meer overblijft dan de herinnering. En daarin delft hij verwoed naar de oorspronkelijke zintuigelijke verruk king, de schok van de eerste aanraking, de daadwerkelijke bedwelming van een geur. Maar daarmede heeft het gedicht wel een zeer smalle basis gekregen; het kan op zijn sterkste plaatsen niet meer zijn dan de snelle vonk van de kortsluiting der zinnen, maar het moet de adem van het voldragene missen. Zelfs een fascinerend gedicht als „Nuit-Nègre" verliest zijn spanning in een onmachtige laatste regel. Nog op een andere wijze was het schrijven van „Vijf in je oog" een hachelijke onderne ming. Al dadelijk, in het eerste vers van deze afdeling, wordt iets als een programma vast gelegd. „ik bouw uit nieuw hout, als een kind, hart in de handen." Het beeld is inderdaad van toepassing. Er wordt hier namelijk een poging gedaan om met voorbijgaan van de regels van de oude prosodie de taal op een meer naïeve, onge kunstelde, directe wijze te hanteren. Vooral de gedachtenassociatie blijkt aan vrijheid te winnen en ongetwijfeld is hier het voorbeeld van de experimentele poëzie van belang ge weest. Toch maken „Ornithologisch" en „Au bade met Lijsters", die de experimentele uit drukkingswijze het meest nabij komen, de in druk van niet meer te zijn dan aardigheidjes. Warren's vers blijft in het algemeen minder gesloten, minder cryptisch en ingekapseld dan de meeste experimentele poëzie. Het is of hij de nieuwe mogelijkheden voorzichtig aftast, onderzoekt op hun bruikbaarheid in een ge dicht, dat vooral de doorzichtigheid van de zinsbouw niet prijs wil geven. Een dergelijke poging tot vormvernieuwing bergt een element van onzekerheid in zich en beter dan stil te staan bij de mislukkingen kan men aandacht schenken aan de plaatsen waar het nieuwe op overtuigende wijze bereikt werd. 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 7