No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT „Het schip sprak vrouwlijk met het water de ploeg sprak manlijk met de klei en rhythmisch wierp een blauwe jongen stuifwolken kunstmest langs de einder waar ik een blanco boek aan zee lig wachtend op jouw schrijvende hand" Februari Deze transpositie van het werkelijkheidsge- geven krijgt in Warren's laatst verschenen werk, „Leeuw Lente", nog weer duidelijker zijn beslag en door dit feit alleen al markeert deze bundel een nieuwe fase in de ontwikke ling van de dichter. 2) Nadrukkelijk spreekt hij het uit: „Wat ik tot nu toe leefde liefhad schreef was voorspel" Alles wat herinnert aan oude poëzie-con- venties, reminiscenties aan oudere en eigen tijdse dichters, het is alles goed voor de vuil nisbelt; nu de dichter zich rijp voelt om „de eerste fuga van [zijn] leven" te spelen, wil hij een vers als het leger van een holenmens een bed dat ruikt naar varenblad en dierenhuiden een vers een schutplaats als een simpele woning waarin jij alomtegenwoordig bent." Men vergisse zich echter niet. Het nieuwe vers dat Warren schrijft, berust niet zoals deze regels kunnen doen verwachten op een regressie naar een primitief belevingsstadium, maar op de overbeschaving, op raffinement. Op de verfijning van de zintuigen, die gretig en verrukt de elkaar snel verdringende ver schijningsvormen van het Parijse leven indrin ken. Het is een vasthouden en laten gaan, een hechten en loslaten, een nooit-verzadigd over springen, in een verrukte horigheid aan een Parijs, dat zich voordoet aan de dichter als een tuin der lusten. In deze beleving is al heel weinig van de holenmens: Warren's ge-eroti- seerde wereld heeft niets met aanvankelijk heid, maar alles met parisianisering te maken, cultuur-historisch een zeer laat verschijnsel. Trouwens, de vrijheid en grilligheid der asso ciaties, het putten uit de verst uiteenliggende cultuurgebieden, de voorkeur voor ongewone vreemde woorden en het verwerken van uit drukkingen, ontleend aan de Franse omgangs taal, dat alles stempelt Warren's vers tot een cosmopolitische aangelegenheid, die net zo ver van „het leger van een holenmens" verwijderd is als de Eiffeltoren van een totempaal. Doch wat de dichter verlangt of voorgeeft te maken, mag bij de beoordeling geen gewicht in de schaal leggen, daar telt slechts zijn wer kelijke prestatie. Welnu, „Leeuw Lente" is met zijn snel-verschietende opeenvolging der beelden, zijn grillige wisseling van associaties, zijn kaleidoscopische bontheid, een poëtische reactie op de sfeer van Parijs, zoals er bij mijn weten in de Nederlandse dichtkunst geen tweede bestaat. Reactie dan, niet van een bui tenstaander, maar van een dichter die deel heeft aan bepaalde kanten van het Parijse le ven, die er zich verrukt aan overgeeft en wiens verrukking bloesemt als een boom in het voorjaar. Overdadig, te overdadig soms, is het spel met invallen, beelden, associaties, en van een zekere overmoed niet vrij, maar het heeft een luchtigheid, die misschien alleen onder een zuidelijker hemel gewonnen kan worden. „De lente is gekomen. Overal langs de fonteinen in het Luxembourg is het rood patroon van mensen afgedrukt van rechte jonge benen heupen borsten van huid glanzend als takken die gaan zwellen van ogen stukjes hemel stukjes meer van haren voorjaarswind van woorden wolken van het potjeslatijn van blijde lijsters en ik sla die parade met je gade door een gaatje in de figaro littéraire. Niet altijd slaat de dichter uit de betrekke lijke en enigszins ironisch behandelde veilig heid van een schuilhoek het Parijse leven gade. Daarvoor is de bekoring van Parijs te mee slepend, het voorjaar te overweldigend. (Van daar dan ook de titel: „Leeuw Lente.") Ner gens wellicht als in deze stad en in dit voor jaar heeft Warren zichzelf zo beleefd als kruispunt der indrukken en dientengevolge als verbonden met de duizend en één verschij ningsvormen van het leven. Hij voelt zich als 2) In dit verband dient ook gereleveerd te worden dat enige fragmenten uit deze bundel in het voorjaar van 1954 met een reisbeurs van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bekroond wer den. 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 9