No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Nergens dan hier vinden we dat knus zich vermeien in de genoegens van een besloten hof. Het merkwaardige daarbij is echter en dat is toch ook wel typerend voor ons volk dat ondanks alle liefde voor eigen bezit, eigen arbeid, de vrucht van eigen werk, zeg bij alle zelfingenomenheid met al wat van ons zelf is, deze zelfverheerlijking een liefdesbetuiging is voor plant en dier en mens, voor de ganse schone schepping en een dankgebed op de lippen brengt voor de Schepper. De trotse bezitter is tegelijk een nederig mens, overvloeiende van bewondering voor de grootheid van het kleine, voor de wijsheid en de macht, die alles schonk en nog in leven houdt. Het lijkt zo benepen, dat terugtrekken uit de „vuile stad" naar een eigen stukje grond, waar de drukte van de wereld niet doordringt, maar het is voor Van Borsselen een bezig zijn met het allergrootste: de oorsprong van het bestaan en de bestemming van al het bestaan de. Dit dubbele karakter is, wat ook Huygens moet gegrepen hebben, want het lijkt buiten kijf, dat Huygens, die Den Binckhorst, niet ver van de plaats verwijderd, waar hij later zijn Hofwyck aanlegt, goed gekend moet heb ben, ook geweten heeft van het gedicht, dat het leven op Den Binckhorst verheerlijkte. Een periode van 40 jaar tussen de beide gedichten Den Binckhorst en Hof wij ck moge ons waarschuwen om van directe navolging te spreken. Ook zijn de verschillen, bij spre kende trekken van overeenkomst, groot ge noeg om het woord navolging te weren, maar de verwantschap is toch te groot om aan vol slagen onafhankelijkheid te denken. Voor het schrijven van Hofwyck was een directe aanleiding: de bouw van Hofwyck, vooral de aanleg van de tuin. Het ligt volko men in de lijn, dat Huygens, verwoed auto biograaf als hij is, ook zonder Van Borsselen, over zijn leven op Hofwyck zou geschreven hebben. En toch het feit, dat het genre- de hof dichten geen algemeen Renaissancever schijnsel is, maar een Nederlandse vondst, maakt het toch wel zeer onwaarschijnlijk, dat de twee fraaiste voorbeelden van het genre geheel onafhankelijk van elkaar zouden zijn ontstaan. Den Binckhorst is ook zoals ik al zei een gedicht, dat tot Huygens als hij het gekend heeft, sterk gesproken moet heb ben. Door geest en vorm was de poëzie van Van Borsselen Huygens verwant. De eenvou dige gemoedelijkheid, de neiging tot stichte- lijk-allegorische uitweiding, het vernuftsspel, de originele woordvormingen, ze zijn kenmerk van het werk van beide dichters. Misschien is het mogelijk de afstand van 40 jaar tussen beide gedichten wat in te kor ten. Ik geloof nl. dat Huygens' Batava Tem- pe 10), meer dan 30 jaar vroeger geschreven, niet geheel buiten beschouwing gelaten mag worden, als de verwantschap tussen Den Binckhorst en Hofwyck wordt besproken. Na tuurlijk is het „munnick-tuyntgien", het Haags Voorhout, geen particulier bezit en geen tuin in de zin van die van Den Binckhorst en Hof wyck. Toch wordt Batava Tempe en Hofwyck bijeen gehouden, zowel omdat Huygens in zijn Hofwyck naar zijn vroeger gedicht verwijst als om het motief, dat ook in Den Binckhorst een grote rol speelt: het snel voorbijgaan van het leven en het richten van de gedachte op de eeuwigheid, vooral ook om kleine trekken van overeenkomst zoals het beluisteren en gadeslaan van de verliefde jeugd, en de spot met de onnatuur en verfranste aanstellerij van de stadsjonkertjes in de omgang met hun da mes. En zie, ook Van Borsselen komt op zijn zondagse wandeling naar Voorburg tot dezelf de overleggingen. Als we dan bedenken, dat Van Borsselen Den Binckhorst verheerlijkt als „Hollands Tempe" en dat het gedicht Batava Tempe evenals Den Binckhorst wordt inge deeld naar de vier seizoenen, dan mogen we met enige aarzeling in de stem toch wel vragen, of Huygens niet reeds in 1621 het gedicht op .Den Binckhorst kende en er de inwerking van ondervond, een injectie van zulke nawerking, dat, als hij 30 jaar later zelf in het bezit van een buitenplaats is gekomen, 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 19