Overgevoeligheid als houding ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 stoken in toneel zowel als in televisie, kunnen moeilijk goed besteed genoemd worden, wanneer zij de top figuren van het toneel tegelijkertijd topfiguren aan de beurs maken en zeker niet wanneer de toneelkunst daar eerder bij achteruit zou gaan dan vooruit." Niet van twee walletjes eten, stelt „De Groene" van 21 november jl.„dan moeten de artistiek ver antwoordelijken, eenmaal in voor hen ideale omstan digheden gekomen, niet meer voor de televisie op treden. Maar of dat de bedoeling is En „Het Vrije Volk" stelt „Theater" als voorbeeld, dat als nationaal gezelschap zijn standplaats in Arn hem heeft, altijd een voortreffelijk repertoire biedt en bijzonder veel reist. De minister voelt kennelijk dat hier nationale belangen op het spel staan, want hij heeft in zijn memorie van antwoord op de begro ting voor 1960 aangekondigd dat hij er met de Tweede Kamer over wil gaan discussiëren. Wij hopen dat hij het bredere verband van de toneelspreiding op één of andere wijze zal uitheffen boven de dramatische ge makzucht, met kans op behoud van de artistieke pre staties. Als die zo hoog genoteerd stonden hadden wij niets durven zeggen. Nu de belangrijkste critici zich zo duidelijk hebben uitgelaten hebben wij moed gevat: spreiding, prestaties, surrogaat-toneel, geld verdienen en ambtenaar spelen er is geen aanwijsbaar verband tussen deze categorieën, zeker niet het verband dat aangegeven is door de slappe argumentatie van enige van onze toneelcorypheeën. M. C. V. DE reactie in het vorig nummer van dit tijd schrift van de redactie-secretaris, de heer M. C. Verburg, op mijn kroniek in het vierde nummer van genoemd blad, is de reactie van een diep gelovig mens, die plotseling bij iemand, die hij steeds als een medegelovige heeft aanvaard, ketterse afwijkingen meent te bespeuren. Hij is deels teleurge steld over de vrijzinnige houding die ik mij veroor loofd heb en deels oprecht verontrust over de moge lijkheid, dat deze ziel verloren zou kunnen gaan voor de „Zeeuwse zaak", zoals ik de inhoud van zijn geloof gemakshalve wil omschrijven. Voorlopig is hij bereid te aanvaarden, dat ik in een wat zorgeloze bui maar is ook een zorgeloze bui niet tekenend? -wat te dartel met enige geloofs waarheden ben omgesprongen. Kort gezegd: de heer Verburg is een „engagé" die, zoals iedere engagé er enige moeite mee heeft, om za ken en personen uit elkaar te houden. Het hierboven gestelde „engagement" is duidelijk merkbaar in wat de heer Verburg betogen wil. Om te beginnen vraag ik mij af, waarom ik „hautain" ben, wanneer ik afstand wil bewaren van wat ik noemde „Dr. Prakke's overdrijving". Is de heer Verburg wat te gevoelig op dit punt? Kan hij zich niet indenken, dat afstand nemen ook in horizontale richting mogelijk is? Dat het niet per se in verticale richting, van boven naar beneden of omgekeerd dient te geschieden? Is dit niet een uiting van een minderwaardigheidsgevoel? Het is in ieder geval dat, wat mij van het regiona lisme a la Verburg enige afstand doet bewaren nl. deze „overgevoeligheid als houding". Deze overgevoeligheid brengt mijn geachte opponent er vermoedelijk ook toe om mijn bedoelingen in twijfel te trekken. Immers, daar waar ik zelf stel, dat het onrechtvaardig zou zijn om Dr. Prakke's uitspraken met „Kom nou" af te doen, omdat Prakke een man is met een oprechte overtuiging en er dus recht op heeft om serieus ge nomen te worden, stelt de heer Verburg nogal eigen machtig vast, dat dit „is meer een hoffelijke formule ring, dan een wezenlijke nuancering". Ik zie mij ver plicht, dit ten stelligste tegen te spreken. Oprechtheid is voor mij geen zaak van slechts hoffelijke formule ring, maar is wezenlijk. Ik zou nl. aan de heer Prakke's opvattingen zelfs geen enkele aandacht geschonken hebben, indien ik aan de oprechtheid van zijn bedoelingen zou hebben ge twijfeld. Ditzelfde geldt overigens voor de heer Verburg Ik zou en dit moge dan „hautain" klinken ge weigerd hebben op Verburg's kritiek in te gaan, indien ik niet overtuigd zou zijn van de eerlijke bedoelingen van mijn geachte opponent. Dit verhindert mij ove rigens niet om ook op bepaalde delen van het betoog van de heer Verburg te reageren met een hartgrondig „Kom nou". Scepticisme is nl. niet gelijk aan wan trouwen in andermans eerlijkheid. Begripsverwarring is de heer Verburg, althans in onderwerpelijke kritiek, niet vreemd. In mijn artikel b.v. stelde ik, dat Dr. Prakke de betekenis van de pers ernstig dreigde te overschatten, als hij de pers wil gaan zien als een middel tot beïnvloeding van het normbesef, aan haar en passant even de sociale con trole toebedeelt en zich bovendien de journalist voor stelt als de gespreksleider in een gesprekscentrum. Ik achtte en acht de relatie krant-lezer daarvoor te vluchtig. Men zou uiteraard over mijn standpunt kun nen discussiëren, want dogmata pleeg ik niet te ver kondigen, maar de heer Verburg neemt zich daartoe de moeite niet eens. Hij stelt hier slechts tegenover, dat de vele relaties tussen krant en lezer wel degelijk opinievormend zijn. Hiermede ben ik het roerend eens. Ik heb nl. opinievorming via de pers helemaal niet in het geding gebracht. De heer Verburg construeert hier een schijn-bewijs door een stelling te poneren, die ik nimmer heb ontkend. Alleen de stelling van Ver burg heeft niets met mijn opvatting over Prakke's stellingen te maken. Begrippen als beïnvloeding van het normbesef, sociale controle etc. zijn nl. geenszins identiek met opinievorming. Waar mijn stelling der- 176

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 24