No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
halve niet is aangetast, neem ik de vrijheid deze voor
alsnog te handhaven.
Dat de heer Verburg voor de overgang van opinie
vorming naar mobilisering van maatschappelijke krach
ten (wat een grote woorden toch) maar één stap nodig
heeft, zal niemand meer bevreemden.
Op dit soort slakken wil ik echter geen zout leg
gen, want per slot van rekening „le style c'est 1'
homme".
Waar illustreer ik echter aan mijzelf, dat de in
tellectuelen weinig waardering voor de provinciale
pers overhebben? Het tegendeel is nl. het geval. Is
het wellicht, omdat ik het gewaagd heb, de keer
zijde van de medaille te laten zien? Verontschuldig
mij dan: Ik wist echt niet dat het niet mocht.
Ik had van een wetenschappelijk gevormd man als
dr. Prakke een kritische beschouwing verwacht en ik
heb deze niet gekregen.
Ik vond dit wat onbevredigend en heb dus zelf
de keerzijde van de medaille welke keerzijde
Prakke nauwlettend ontweek willen tonen.
Die keerzijde en dit stel ik in het algemeen en
niet in het bijzonder, want de hemel mag weten op
welke lange teen ik anders weer ga staan is naar
mijn zeer bescheiden mening de volgende.
De regionale en plaatselijke persorganen richten
zich, de opinie vormende, tot de nabijgelegen kring
en slechts gedeeltelijk op de meer verwijderde kring.
Dit zich richten op het nabije is een noodzakelijke
beperking en wordt in zijn uitwerking nog versterkt
door de grote leesdichtheid van deze regionale en
plaatselijke pers.
Op het platteland worden b.v. over het algemeen
slechts genoemde persorganen gelezen: Is het gezien het
bovenstaande nu werkelijk zo gek om te spreken van
„het gevaar van de het isolement en het daarmee
gepaard gaande chauvinisme versterkende wer
king van de regionale pers"? Immers, wie zich alleen
waant, waant zich alwetend.
Overigens mijn oprechte waardering voor de vele
regionale en plaatselijke bladen, die zich aan dit in
de zaak zelve gelegen gevaar weten te ontworstelen.
Maar van welk gebrek aan gevoel voor afstand
ik zou haast schrijven „Beziehungswahn" geeft
de heer Verburg toch blijk, wanneer hij van het
slechts in bovenstaand verband en in het gehele
stuk maar één maal gebruikte woord chauvinisme
een uitgangspunt maakt voor een betoog, waarin hij
alle zeilen bijzet om het chauvinisme goed te praten
en nochtans blijft het een ondeugd,
óók in het land der Geerses.
Men dient voorzichtig te zijn met chauvinisme. Als
men zoals de heer Verburg woorden gebruikt
als meetellen en de ander eens een keer de baas zijn,
dan moet men er op rekenen, dat ook anderen mee
willen tellen en de baas willen zijn. Wanneer men
gaat handelen uit gewestelijke ijdelheid, dan zal men
de ijdelheden van anderen op zijn weg ontmoeten.
En dit is niet in het belang van de goede zaak, die
wij ieder op onze eigen wijze en naar best vermogen
trachten te dienen.
Neen, ik prefereer dan toch de opvatting van het
College van Gedeputeerde Staten, hetwelk bij de aan
bieding van de begroting voor 1960 aan de Provin
ciale Staten schreef:
„In de jongste tijd is nog sterker dan te voren voor
de aan het zeeverkeer verbonden industrieën de nood
zaak ontstaan zich zo dicht mogelijk aan de kust
te vestigen aan diep vaarwater. Historisch moge het
verklaarbaar zijn dat het hiervoor van nature bij
uitstek geschikte Wester-Schelde-bekken nog niet daar
toe is benut. Uit een oogmerk van nationaal belang
zullen de daar liggende mogelijkheden niet langer
verwaarloosd mogen worden. Mede in verband met de
voortschrijdende bevolkingstoeneming zal Nederland
zich dit niet kunnen veroorloven".
Hier is geen sprake van gewestelijke ijdelheid en
nog minder van een gewestelijk minderwaardigheids
gevoel, maar hier wordt uitgegaan van het nationaal
belang, hetwelk niet langer meer gedoogt, dat het
zuidelijk deel van het Nederlandse Delta-gebied, niet
gebruikt wordt voor die doeleinden, waar het zo
uitermate voor geschikt is.
Het is ook tactisch niet juist om steeds op het
Zeeuwse belang de nadruk te leggen, want dan wordt
dat Zeeuwse belang afgewogen tegen b.v. de belangen
der noordelijke provinciën of van de kop van Noord-
Holland. De landsregering zal dan steeds bereid zijn
het „in dubio abstine" toe te passen.
Om Multatuli te citeren: „Het verhaal wordt
eentonig, lezer", maar ik moet toch nog even
blijven wieden in het proza-tuintje van mijn
geachte opponent.
Duidelijk onwelwillend ben ik nl. geweest, volgens
de heer Verburg, tegenover hen, die medewerken om
Zeeland op allerlei terreinen vooruit te brengen. Hoe
zo? Ik sprak toch over de regionalisten a tort et a
travers? Zijn dan zij, die hun beste krachten voor
Zeeland inzetten ipso facto regionalisten a tort et a
travers? Ik weet echt niet of iedereen met deze mas
sale inlijving wel accoord gaat en ik heb ook nim
mer geweten, dat extreem-regionalisme een voorwaar
de was om aan Zeelands toekomst te mogen mee
bouwen. Overigens ben ik zelfs tegenover de extreme
regionalisten niet zo onwelwillend geweest als de
heer Verburg wil doen geloven. Verburg wist nl. vóór
hij publiceerde dat de door hem gewraakte uitdruk
king „hoog opstoten" een woordspeling was op dr.
Prakke's laatste publikatie „Drenthe Hoog Opstoten".
Ik vond dit een wat snorkerige titel, typerend
voor het soort regionalisme, hetwelk mij onaangenaam
aandoet en heb mij veroorloofd, een toespeling hier
op te maken. Ik had nl. aangenomen, dat Prakke's
publikatie vrij algemeen bekend zou zijn. Waar ik
duidelijk over Prakke schreef, meende ik zelfs, dat
het niet kon missen. Nu ja, het miste toch, maar
Verburg wist wel tijdig, dat het hier om een woord
speling ging. Dacht u dan dat het hem ervan zou
weerhouden om de aanval in te zetten?
Ach kom! De overgevoeligen zullen zich geen kans
laten ontgaan om zich gekwetst te tonen.
Nog even, lezer.
177