ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
Er is geen ambivalente houding tegenover de ver
anderingen, die hier op til zijn, verklaart de heer
Verburg. Dat zou de heer Verburg wel willen, maar
daarom is het nog niet zo. Deze ambivalentie be
hoort bij deze kenterende tijden. De bekoring van
het nieuwe, gemengd overigens met vrees voor het
onbekende, zal steeds strijden met het gemis of het
dreigende gemis van het oude.
De regionalist, gespitst als hij is op het behoud
van het karakter van zijn streek, zal meer dan ieder
ander aan deze ambivalentie lijden. Deze te ontken
nen is gewoon zijn ogen sluiten voor de werkelijkheid.
Het Zeeland met overvolle stranden en rokende fa
brieksschoorstenen is niet voor iedereen even aanlok
kelijk, ook al legt men zich bij de onontkoombaarheid
daarvan neer. Mijn geachte opponent begrijpt dit be
ter dan hij wil toegeven, waar hij schrijft over de be
wuste beweging, die hier aan de gang is en deze ver
volgens aantoont door erop te wijzen, dat men zich
bij het verdwijnen van veel dierbare zaken heeft neer
gelegd. Er is een duidelijk verschil tussen een „be
wuste beweging" en „zich ergens bij neerleggen". Het
„zich ergens bij neerleggen" bewijst „de bewuste be
weging" niet.
De heer Verburg eindigt zijn betoog met enige
citaten van Denis de Rougemont (overigens een Zwit
ser en geen Fransman) en Prof. H. Brugmans. In zijn
eigen commentaar voor en na deze citaten gebruikt
mijn geachte opponent de begrippen decentralisatie
en regionalisme door elkaar. Decentralisatie en
hiervan ben ik een overtuigd voorstander is
voor mij echter een zuiver zakelijke aangelegenheid;
regionalisme daarentegen is veel meer een zaak van
gevoel dan van verstand. Het lijkt mij, dat wij hier
te maken hebben met een ideologische opvulling van
het decentralisatieprincipe. Naar mijn bescheiden me
ning kan het decentralisatieprincipe deze ideologische
opvulling best missen. Komt men anders niet van een
principe tot een mythe? En wie is daarmede gebaat?
Het gevaar is immers groot, dat regionalisme ont
aardt tot een micronationalisme, wat in deze tijd van
„one world or none" echt niet meer past. Een micro
nationalisme met de daarbij behorende sentimenten en
ressentimenten wekt weerstanden op, die men beter
niet kan uitlokken. Het overgevoelige regionalisme is
iets anders dan de aanhankelijkheid van de mens aan
de grond, waar hij geboren is.
De Rougemont en Brugmans hebben deze vorm van
regionalisme werkelijk niet bedoeld, doch decentra
lisatie en democratie van onderop.
Wat mij in het artikel van Verburg het meest heeft
getroffen is wel wat ik zou willen noemen het slor
dige denken, waaraan hij zich herhaaldelijk schuldig
maakt. Maar een mythe heeft ook geen logica van
node, doch slechts pathos.
Slordig is de heer Verburg ook geweest door zelf
op mijn wellicht op wat badinerende toon geschreven
impressies te reageren.
Als secretaris van de redactie-raad had hij nl. om
deze impressies gevraagd. Hij heeft deze vervolgens
aanvaard en geplaatst en dus de medeverantwoorde
lijkheid hiervoor op zich genomen. Op grond der in
de publicistiek heersende gebruiken, had ieder ander,
maar niet de heer Verburg mogen reageren.
Aan slordigheid wil ik ook de toespeling, die de
heer Verburg op mijn functie maakt, toeschrijven.
Ook dit is geen gebruik in de publicistiek. Ik heb
nl. noch de vorige, noch deze bijdrage geschreven in
mijn functie.
In mijn bespreking van het Amersfoortse Congres
heb ik 3 deel aan Dr. Prakke's betoog gewijd en
slechts negen woorden aan Zeeland.
De heer Verburg schiet, geloof ik, graag met een
kanon op een mus.
Bij het nalezen van mijn antwoord aan de heer
Verburg valt het mij op, dat ik nu hetzelfde gedaan
heb. Gebrek aan gevoel voor distantie blijkt dus be
smettelijk te zijn.
A. L. A. BORST.
NASCHRIFT: MUS OF OLIFANT?
OMDAT uit bovenstaande repliek blijkt, dat er
misverstand bij Borst bestaat inzake mijn op
vattingen met betrekking tot het regionalisme
wil ik deze ruimschoots controleerbare
inzichten ter verduidelijking nader preciseren.
Ik betichtte Borst ervan het regionalisme „ietwat"
hautain en bespottend te hebben behandeld, maar ik
geloof toch niet dat dit een „in stelling brengen" van
een kanon is. Maakt mijn opponent zich niet eerder
schuldig aan een „kanonnade"? Alles wat meer is dan
decentralisatie getuigt blijkbaar naar zijn opvatting
van een bezeten „overgevoeligheid". Dat is geen mus,
maar een olifant.
Mijn regionalisme valt ongeveer samen met het ple
zier in de resultaten van het regionale werk; met trots
op de Zeeuwse Muziekschool, om een voorbeeld te
noemen, de trots ook op de vooruitstrevendheid van
de landbouwers; met de spijt, dat Zeeland zo weinig
letterkundigen, geen eerste-klas voetbalclubs en zoveel
veerdiensten heeft. Plezier, trots en spijt zijn gevoelens,
waar niemand zich voor behoeft te schamen. Dit
regionalisme is nodig om de decentralisatie louter
administratieve regeringsmaatregelen tot leven te
wekken (maatschappelijke krachten mobiliseren). Ik
haal dus in navolging van de notoire regionalisten
De Rougemont en Brugmans terecht decentralisatie
en regionalisme door elkaar. Dit is een nuchtere zaak.
Voor wie in Zeeland is dit regionalisme een mythe of
complex (of ook maar een exclusieve aangelegenheid
van hier geborenen?). Borst schijnt het gevaar van een
„Friese beweging" om de hoek te zien gluren, maar ik
zou wel eens één feit gememoreerd willen zien, dat
deze opinie wettigt. Is er werkelijk iemand, die de
gemoedsbewegingen waarvan ik gewaagde, als een
Zeeuws geboorterecht beschouwt? Gelukkig zijn negen
van de tien niet-Zeeuwen, die hier ergens leiding
geven, er ook door aangeraakt.
Overigens is mijn vraag of we in ons werk in Zee
land te veel pretenties hebben, niet aan de hand van
feiten beantwoord.
M. C. VERBURG.
I 78