verzeeuwst.wat is verzeeuwst? 131 De tweede vraag, demogelijkheden van het dialect als literair middel, moet hier centraal staan. Meertens heeft een aan tal jaren geleden in een schitterend op stel eigenlijk alles al gezegd wat erover dit onderwerp is te zeggen. Hij geeft een gedegen overzicht van de ontwik keling van dialectliteratuur in Neder land en Vlaanderen, maar ook in Duits land - het Hoog- en Nederduitse gebied Frankrijk en Engeland. Zijn conclusie is eigenlijk, dat het dialect in de litera tuur een plaats kan hebben, zolang het een voedingsbodem heeft in het volk. Het gebruik van dialect moet functio neel zijn, het dient de realistische weer gave. (Meertens 1960). Op heel indringende wijze heeft ook Verjans gewezen op de problemen van dialectliteratuur. Wat hij gezegd heeft over de Limburgse dialectliteratuur is zonder meer ook waar voor dit genre in het algemeen. „Erzijn twee mogelijkheden: dedialect- literatuur wil volkskunst zijn en als volkskunst beoordeeld worden, óf ze heeft de pretentie volwaardige litera tuur te zijn in de moderne zin van het woord". (Verjans 1957, 37). Volks kunst moet echter, aldus Verjans, ge worteld zijn in het heden, moet gege vens uit de onmiddellijke realiteit ver werken, en hij waarschuwt voor een al te makkelijke vlucht naar een illusoir verleden. Uit een onderzoek, dat onder een aantal Zuidduitse dialectschrijvers is gehouden, komt als een belangrijke conclusie naar voren, dat dialectlitera tuur én literatuur moet zijn én goed dia lect. En daarmee zijn de grenzen en de mogelijkheden aangegeven. Het mag niet alleen „eine Frage der Nostalgie oder der Senssibilitat" zijn. (Fluck 1975, 307). „In de laatste jaren heeft zich het publi ceren van dialectteksten in verscheide ne delen van ons taalgebied tot een mo de ontwikkeld", schrijft Goossens in zijn „Inleiding tot de Nederlandse dialecto logie". (Goossens 1 977, 1 1 7). Volgens hem zijn deze dialectteksten „meestal pretentieloze beschrijvingen of verhalen die als enig doel hebben de le zers wat ontspanning te bezorgen. Voor veel dialectliefhebbers is immers het ontcijferen van zulke teksten een aan genaam tijdverdrijf". (Goossens 1977, 116). Dat „ontcijferen" hangt samen met de stelling. Dialecten zijn echte „praatpa len" (Daan-Blok 1970, 10). Ze zijn niet genormeerd in woordenboeken en grammatica's, ze beschikken niet over een ge-ijkte spelling. Het monumentale Woordenboek van de Zeeuwse dialec ten zegt niet hoe het moet, maar hoe het is. Uit een paar dialectcitaten hiervoor gegeven, blijken de problemen al. De Groninger Dijkstra gebruikt het te ken oa voor dezelfde klank die doorzijn recensent Teising met ao wordt weer gegeven. Niemand kan bevroeden wat Wouters met het teken ai bedoelt zon der zijn „Spellingsregels" te raadple gen. het is namelijk de klank die men hoort in de derde lettergreep van het woord militair; de ee-achtige klank in de plaatsnaam Beek, zijn woonplaats, spelt hij met het teken ae. Tekenend is de opmerking waarmee Dijkstra zijn Reinaertvertaling besluit: „In dit dialect worden huus en hoes; muus en moes; zag en zaag; gaf en gaaf baide bruukt" (blz. 123). Dialecten zijn talen met een beperkt be reik, ze zijn gebonden aan een bepaalde streek of plaatsm. Er bestaan geen „Zeeuws", er bestaan Zeeuwse dialec ten en er bestaan wat Zeeuwse (uit spraakeigenaardigheden. „Verzeeuw sen" kan, maar alleen als men ermee bedoelt: vertalen in een of ander met name te noemen Zeeuws dialect. Ik ci teer nog een keer Verjans: „In Geleen heeft men het dialect tot leervak van de Lagere Scholen gemaaktals gebo ren en getogen Limburger vraag ik me af: welk dialect onderwijst men in hen mijncentrum Geleen? Geven daar au tochtone Geleense onderwijzers les in het authentieke Geleense dialect aan kinderen uit autochtone Geleense ge zinnen? Aardige kleine klassen moeten dat zijn". (Verjans 1957, 36). De vraag: „VerzeeuwstWat is ver zeeuwst?", kreeg van Kousemaker het volgende antwoord: „Er zijn meer varia ties in onze gewestelijke taal dan er ei landen en delen zijn. Maar in alle ver scheidenheden tóch een zekere een heid. Tot Goeree en Overflakkee toe. Met een beetje goede wil - en die is toch bij u aanwezig? - verstaan we el kander best" (blz. 6). Maar vertalen is meer dan verstaanbaar maken. Begrij pen doen we elkaar wel en zeker met een beetje goede wil. Tussen guus en huus De Engelse dichter William Caxton (1422-1491) vertelt hierover een aar dige annecdote. Londense kooplieden op weg naar Zeeland stranden op de kust van North Foreland in Kent; ze ko men bij een huis en een van hen vraagt aan de bewoonster om „mete; and spe- cyally he exyed after eggys; and the goode wyf answerde, that she coude speke no frenshe. And the marchaunt was angry, for he also coude speke no frenshe, but wolde haue hadde 'egges' and she vnderstode him not. And thee- ne at laste another sayd that he wolde haue 'eyren' than the good wyf sayd that she vnderstod hym wel". (Trevelyan 1942, 82). Caxton zelf vraagt zich naar aanleiding van dit voorval af, wat moet ik heden ten dage dan schrijven om mijzelf in Engeland verstaanbaar te maken, eggys, egges of eyren of alle drie? En met een soort gelijk probleem heeft de hedendaagse dialectdichter nog temaken. Een pikan te bijzonderheid bij Caxtons verhaal is wei, dat de Londense kooplieden zich met te vragen uiteindelijk - naar eyren ook op de Zeeuwse kust verstaanbaar hadden kunnen maken. Om terug te keren naar de „verzeeuw- ste" Reinaert, hoe zit het met die een heid in verscheidenheid? Ik beperk me tot enkele voorbeelden die al geciteerd zijn: guus. Het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten zegt er dit van: de guus: verzamelwoord: de kinderen (in de eerste plaats van één gezin): be kend op Walcheren; Zuid-Beveland; Noord-Beveland; minder algemeen Schouwen-Duiveland (gegeven door Zierikzee, Kerkwerve, Zonnemaire,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 21