Boeck - een Belgische collega van Judit, partner van de kunstenaar Wem Cornelissen die ons assisteerde bij het ophangen van de schilderijen - waren merendeels aanwezig. Derdejaars, die heel goed Nederlands spra ken. Tijdens de vervolgcolleges kwamen daar nog stu denten van de Karóli Gaspar Reformatus Universiteit in Budapest bij, onder leiding van Judits Nederlandse collega Agnes Sneller en de uit Transsylvanië afkom stige Anikó Daroczi. Agnes had ik de week ervoor voor het eerst ontmoet, tijdens een etentje met Judit en haar man Laszló Szabó; Anikó ken ik al enkele jaren. Voor de meeste studenten is Nederlands een bijvak naast een andere taal of studie die onder de letteren faculteit valt. Na een selectie op grond van een prope deuse-periode van twee semesters, worden om het jaar twintig studenten toegelaten tot de vierjarige stu die Nederlands. Judit noemt als belangrijkste drijfveren voor de studenten belangstelling voor de Nederlandse geschiedenis, voor cultuur en schilderkunst in het algemeen, nieuwsgierigheid naar een taalgebied dat in omvang met het Hongaarse overeenkomt en tenslotte persoonlijke banden. Voor haar zelf is de Nederlandse taal 'een zeldzaam iets, het is een juweeltje dat je moet koesteren. Wie ervoor valt, kan zich er nooit meer van losmaken.' De lezingen Mijn eerste lezing ging over de geschiedenis en de ontwikkeling van de kunstenaarskolonie Domburg. Hoe het Domburg van de befaamde kuurarts Johann Georg Mezger plaats maakte voor dat van de interna tionaal gerenommeerde kunstenaar Jan Toorop. Met de laatste kwamen naast collega-schilders vertegen woordigers van de literaire en de muziek- en theater wereld naar Domburg en ontstond het klimaat waar binnen de Domburgse tentoonstellingen gestalte kon den krijgen. Wat was de betekenis van die tentoon stellingen, die tussen 1911 en 1921 plaatshadden? Welke rol speelde de internationale betekenis van Toorop hierbij en welke kunstenaars bepaalden uit eindelijk het gezicht van de kolonie? Hoe verhield de Domburgse kunstenaarskolonie zich tot die elders in Europa? Mijn tweede college spitste zich toe op de kunste naarsfamilie Góth. Hoe gastvrij was men in Domburg tegenover de buitenlandse kunstenaars die, al dan niet door de Eerste Wereldoorlog daartoe gedwongen, tijdelijk hun domicilie op Walcheren hadden gekozen? In hoeverre werd de kunsthistorische betekenis van de Domburgse tentoonstellingen mede door hen bepaald? En meer in het bijzonder, wat betekende Domburg voor de Góths? Wat was de rol van Maurice en Ada Góth in de kunstenaarskolonie Nagybanya geweest en welke rol speelden zij in Domburg? Hoe verhielden beide kolonies zich tot elkaar? Welke plaats kon men deze kunstenaarskolonies op de wereldkaart toebedelen? Ik omlijste mijn lezingen met dia's van werken van de desbetreffende kunstenaars en korte beschou wingen daarover. Het tweede college eindigde met een opdracht: schrijf op wat je heeft getroffen, waar je gedachten bij stil zijn blijven staan, welke werken indruk op je hebben gemaakt, waar je aan moest denken naar aanleiding van de lezingen, het maakt niet uit watDaar mocht men ook het derde college al bij betrekken, dat over Zeeland als inspiratiebron voor dichters ging. Iedere student kreeg de daarvoor uitgekozen gedichten van te voren mee. Het derde en laatste college begon met het breuk vlak van twee eeuwen. Met Henriette Roland Hoists gedicht 'Op de kentering der tijden geboren' (in: De Nieuwe Geboort, Amsterdam 1903) als basis, keken we naar enkele verzen die op werken van Toorop waren geïnspireerd. 'Branding' (in: Stemmen, Amsterdam 1907) en 'Regenboog' (idem) van P.C. Boutens, 'Bij een schets' (in: Enkele verzen, Amsterdam 1912) van Henriette Labberton-Drabbe, het zusje van de Domburgse schilderes Mies Elout-Drabbe, en 'Aan Toorop' (in: Wendingen, nov./dec. 1918) van Albert Verwey. Van Verwey koos ik ook 'Ik hoor uw stem' (in: Het zichtbaar geheim, I. Het eigen rijk, Amsterdam 1915), evenzeer een sfeertekening van een tijdperk als Roland Hoists gedicht. Vervolgens namen we een vlucht door de tijd, met Jan Camperts 'Lof van Walcheren' (in: Verzamelde gedichten, Den Haag 1947), Hans Warrens 'Thuiskeer in Zeeland' (in: Vijf in je oog, Amsterdam 1954), mijn eigen 'Afscheid' (in: Zeeuws Tijdschnft, 3/1987), Andreas Oosthoeks 'Nehalennia' (in: De bladen terug, Amsterdam 1987), Emma Crebolders 'De Schelde' (in: Zwemsonnetten, Slibreeks nr 40, Middelburg 1988), Johanna Kruits 'Landschap' (in: De weg van het water, Slibreeks nr 48, Middelburg 1990) en Hans van de Waarsenburgs 'Mondriaan in Domburg' (in: Zuidwal: gedichten, Amsterdam 1995). 14 Zeeuws Tijdschrift 2001/1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2001 | | pagina 16