Het ware dus beter geweest een grondig inleidend
hoofdstuk te schrijven en daarin alleen die land
schappelijke en politiek-militaire ontwikkelingen
te schetsen die voor het boek werkelijk van
belang zijn. Gelet op de objectbeschrijving gaat
het in feite vooral om de zeventiende en acht
tiende eeuw. Dat betekent dat de ringwalburgen
en de gehele Middeleeuwen in de drie inleidin
gen in feite achterwege hadden kunnen blijven.
En daarmee zijn we terug bij de opmerking op blad
zijde 7. Kennelijk is de inventarisatie van de
vestingwerken in Zeeland alles behalve voltooid,
want de Middeleeuwen ontbreken. Er volgt geen
grondige beschrijving van de ommuurde middel
eeuwse steden. Wat dat betreft vormen de
beschrijvingen uit de facsimile-uitgave van de
stadsplattegronden van Jacob van Deventer
nog altijd de leidraad. Evenmin treffen we een
beschrijving aan van de middeleeuwse kastelen.
Zij vormden bij uitstek de politiek-bestuurlijke
en sociaal-economische bolwerken van de vele
feodale heren en van de vele zo typische Zeeuwse
ambachtsheren. Nochtans gaat het in Zeeland
om tientallen kastelen. Door dit gemis ontbreekt
ook het belang van de kastelen en versterkingen
als Sluis, Biervliet en het kasteel te Saeftinghe
als noordelijke Vlaamse verdedigingsposten
tegenover Zeeland. Het onderzoek naar deze
versterkingen is nog niet voltooid, het is zelfs
nog niet eens begonnen. Geschreven bronnen
van de kastelen te Sluis en Saeftinghe zijn voor
handen vanaf de 14de eeuw!
Hetzelfde geldt voor de periode vanaf de Franse
tijd. Ook hier ontbreken zaken als de geplande
Marinehaven ten oosten van Terneuzen, bepaalde
verdedigingslinies uit de Tweede Wereldoorlog
en de wachttorens uit de jaren vijftig van de
20ste eeuw. Alleen de aandacht die de werkgroep
van de bunkers uit de laatste wereldoorlog op
zich heeft gevestigd in recente tijd heeft ertoe
geleid dat op diverse plaatsen ook deze verde
digingswerken - overigens terecht - een plaats
in het boek hebben gekregen. Deze en andere
belangrijke omissies hadden de samenstellers
kunnen oplossen door de titel aan te passen met:
'voornamelijk zeventiende en achttiende eeuw.'
Laten we nu wat nader naar de objectbeschrijving
kijken. Die beschrijving is per regio geschied,
te beginnen met de hoofdlijnen van de politiek-
bestuurlijke en landschappelijke ontwikkeling
van elke regio. Opnieuw doemt hier het gevaar
van doublures op met de hoofdstukken uit de
drie inleidingen. Het is evenwel goed dat bij de
beschrijvingen is gekozen voor een vast patroon,
waaraan de auteurs zich zoveel mogelijk hebben
gehouden. Dit komt de uniformiteit van het
belangrijke tweede deel van het boek sterk ten
goede. Anderzijds komen we hier een nieuwe,
typisch Zeeuwse voetangel tegen. Elk Zeeland-
boek lijdt aan het euvel dat het heel Zeeland
moet bevatten en dat betekent dat elke regio, elk
voormalig eiland, beschreven dient te worden.
In het aantal bladzijden dat de auteurs per regio
nodig hebben gehad, komt echter aardig tot uit
drukking dat bijvoorbeeld Schouwen-Duiveland
op het gebied van de vestingbouw bij lange na
niet zo belangrijk is geweest als Zeeuws-Vlaan-
deren. Voor het voormalige eiland Tholen is
zeer veel moeite gedaan elk landschapsrelict dat
mogelijk een fort zou hebben kunnen zijn, te
vermelden. De auteur kent zijn omgeving als de
binnenkant van zijn broekzak. Anderzijds blijkt
de schrijver van Schouwen-Duiveland de publica
ties van Beekman en Blokland-Kool niet te
kennen, evenmin wordt verwezen naar de Jacob
van Deventer-uitgave. Opnieuw blijkt bij de
beschrijving van Zierikzee hoe weinig nog bekend
is over de middeleeuwse vesting. Ook overzichten
(inventarisatielijsten) die er zijn van de Napoleon
tische verdediging van het eiland zijn kennelijk
niet gebruikt.
De auteurs van Zuid-Beveland gaan gelukkig wel
in op de middeleeuwse vesting Goes, maar
Reimerswaal komt er bekaaid vanaf. Uit noot 28
(blz. 100) blijkt nu dat de kastelen gewoonweg
buiten beschouwing gelaten dienden te worden.
Gelukkig zijn de auteurs van deze regio geheel bij
met de literatuur, zelfs Dekkers boek over Goes
kon nog worden verwerkt. Echter ook hier ont
breekt een systematisch overzicht van batterijen
aan de Sloezijde en een verklaring van de aldaar
gevoerde strategie. Wel laten de auteurs weten
dat er zeker dertien batterijen op de Bevelandse
zijde moeten hebben gelegen.
Boekbespreki ngen
35