(496)
afleiden, 'tgeval zou eene gansch andere
gedaante krygenen mogelyk zou dan ook
de Griekfche overzettinge en de aanhalin-
ge van paulus meer nadruk erlangenen
ons op het wakendedriftigelevendige en
vurige des uitzigts doen denken. De oo-
gen van Keizer Augustus waren fchitteren-
de, gelyk ons suetonius (z) en vooral
aurelius victor vertellenvergelykende
de laatstgenoemde die fchitteringe by den
glans der fterren en den luifter van het
weerligt: zoo dat het my verwondert dat
de doorgeleerde Heer nieuwland de plaats
van viCtor den voorrang niet gegeven heeft,
gelyk pitiscus die aanhaalt op suetonius
(a)en dat Zyn Eerw. 'er ook het aange-
zigte van Mofes niet heeft gelieven door op
te luisteren zoo als hy 'er ettelyke Schrift-
plaatzen door opheldert, aulus gellius
maakt ook gewag van zekere Illyriers (b)
en PLiNius uit de aanteekeningen van een
oud Schryver isigonus genoemd, van
Triballiers die hunne vyanden door een
toornig uitzigt dooden konden (c). Mofes
had buiten twyffel ook zoo een doordrin
gend en onverdraagelyk fcherp toezigtal-
fchoon
(z) In Aug. C. 79. p. m. 330. t. I. Edit, pitisci.
(a) nieuwl. c. bi. 278.
(b) Nóót. Att. L. IX. C. 4. p. ra. 2x2.
Cc; Nac. Hilt. L. VII. C. 2. p. 138.