5
Met wat ene vrees en bevinge was de
waarzegger te Endor en de Koning Saul
bevangen op de verfchyning van den ge-
waanden Samuel, i Sam XX VI 11 13. 20.
Ik zie Goden uit de aarde opkomen. En Saul
viel haaflelyk ter aarde zoo lang als hy was
enz (t)r
Hoe verbaast was de Sibylle te Kume
hoe ontzet Eneas op de toenadering dier
Godendie zy meenden over de zielen en
ftomme fchimmen het gebod te hebben.
Zie daar is God, (u) daar is hy. Zy kreeg
haaftig d' ene kleur op de andere in haar
aangezichtheur hair ftond te bergzy
hygde naar heuren ademwerdt fel van
razernye bereden, zwol om (v) het hoofd,
fcheen groot er, en hare fpraak luidde
niet menfchelyk, wanneer ze nu van de
Godheid gepropt zynde riepEneas
houd gy op Trojanen houdt gy op van
beloven en bidden? De groote deuren
van het verbaasde huis zullen toch niet
eer opgaanen hier mede zweeg ze. De
Trojanen fchrikten, dat hun het hartin
Nn 5 'tlyf
t) virg. JEn. VI. 4Ó. fiiq.
(u) Idem ib. jeschyl. Prom. Vinft. f 570. feqq.
(v Dit kan mede ophelderen het geen over Jef. n.
6. was opgemerkt, waar by noch komt het woord nn
Jef. XXVII. 8. om het geweldig bruisfen en hygenvan
den Oosten wind niet alleen, maar ook de blakende
hitte benaauwende aandoeningen der hik-Jfreekfers
aan te duiden enz.