27
fcelyk het netvlies zegt hy, dat de gezicht-
zenuw tusfchen de dikte van het harde oog
vlies doorgaande,allengskens zaamgetrokken
0 wordende dunder wordten eer zy zig
uitbreidt, en de mergagtige zelfftandigheid
t van het netvlies uitmaakt, een zeer dun en
t doorfchynend plaatje ontmoetmidden in de
dikte van het harde oogvlies geleegenwelk
f plaatj e een vervolg is van die kringvan waar
het zagte hersfenvlies,vande gezichtzenuw
afwykende, het harde oogvlies naderd. Dit
1 plaatje is met omtrent dertig gaatjes door-
i boordwelke de me rgagtige zelfftandigheid
j van de zenuwby wyze van zeer kleine
bundeltjes byeen verzameld, te gelyk met
de vetvliesdraaden als door een zeef door-
laaten; want als men het vatagtige en het
netvlies weggenomen hebbende, de zenuw
zagtjes drukt,ziet men overal de mergagti-
ge zelfftandigheid door deze kleine gaatjes
als witte puntjes uitbotten welke knopjes
ten ieerften afgewischt zynde by elke druk
king weeder voor den dag komen. De
mergagtige zelfftandigheid nu van de ge
zichtzenuw door deeze gaatjes doorgegaan
zynde,om hetnetvliesuit te maaken, brengt
daar ter plaatfe terftond eene witte kegelswy-
zeteepel voort, die fmalder dan de zenuw,
en in zyn midden als een kelk uitgehold is
hier van nu komt het netvlies voort (c).
I De
(c) Uijem pag, 104—109.