590 P. I. BERGIUS DE
bus quinque-partitus, laciniisovatis, obli-
quisplano-patentibus. Neftariumglan-
dulaequinque fquammaeformescrasf ie,
ovatae, truncatae, crenatae, hinc con-
cavae inde convexaeaequalesconti-
guaeperichaetii inftar germina cingen-
tes, illorurnque longitudine. stam.Ft-
lam. quinque brevisfimalata, bafl hir-
futa, clavae tubi inferta. Ant her ae mag-
nae, oblongaeacuminatae, in conum
convergentesbafi fagittataeextus hir-
futae, latere interiori longitudinaliter
rum-
sksssssssssusssks!
knods rondachtig, vyfhoekig, en van lengte als de
bloemkelk.— De bovenlte opening der bloem is wy-
dcren de buiten-rand daar van in vyven gedeeld,
dooreyronde, fchuinfche en wyd-gapende inker
vingen.— Het honing-blad beftaat uit vyf fchilfer-
achtige, dikke, evronde, aan den punt afgeknotte,
gekartelde, en even groote klieren, die dicht te
gen elkander aanliggen, en, aan de binnenzyde
hol, aan de buitenzyde bol zynde, de vruchtbe-
ginfels, als een hair- of- hoofd-kapje, omvatten,
en zoo groot als dezelve zyn.De helm-ji^ltjes.
De araadtjes zyn vyf in getal, zeer kort, maar
breed, van onderen eenigzins hairig, elk in een
der vyf hoeken van de knods in het onderfte der
bloem-pyp als ingelyfd.— De belmtjes zyn groot,
langacht'ig, fcherp, kegelswyze uitloopende, van
onderen, daar zy aan het draadtje vast zyn, als
een pylcje voortkomende, uitwendig hairig, en
aan