59B J. BASTER OVER gaan is, moet ik met leedwezen mel den, in allen opzichte, zeer ongelukkig en flecht. Den 2 Juny 1770 heb ik in myn thuin een tarw-grein gepoot, de opgekomen plant fcheurde ikden 4 Augustus daar aan volgendein dertien zoo groote als kleine plantjes. Het eerfte ongeluk was, dat, geduu- rende de geheele maand Augustushet altyd zeer droog en ongemeen warm weder was; zoo dat de plantjes traag wortelden en maar weinig groeidendes niettemin fcheurde ik die den 1 Oftober, en had van die bovengemelde dertien, een honderd en negentien jonge plantjes om voor de tweedemaal te verplanten. UEerw. weetwat winter wy in het jaar 1771 gehad hebben, hoe confidera- bel veel fneeuwen haast geen regen in de vier eerfte maanden gevallen iswaar door dat zeven-en veertig van myne plant jes, en dus meer als een derde, geftorven zyn, en ik den 23 April 1771 bevond, niet meer als tweeenzeventig overge houden en in 't leven te hebben. Deze fcheurde ik echter vol moed, en had daar van driehonderd en zeven tig plantjeszoo datals ik geen groot der-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 702