522 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE moeten ondergaan en uitflaan. En niet min der dat ze is een doorflacind bewijs voor de waarheid der Godlijke openbaannge in her Bij belwoord, en inzonderheid voor de waarheid van den christeujken godsditnst. f4) De overreding van 'tgewigt van dit bewijs, wekte mij op, den 22 November 1772, ee- nige vraagen aan den Heer mokns toe te zen den nopens de waare gejieldheid der Joodfche zaakenaldaar,ten aanzien van hunnen oorfprong, welken basnage, (5) al van Salomons vloote- lingen fchijnr te willen afleidenterwijl zij volgens het bericht van valf.ntfjn 6j zou den voorgeeven nazaaten te zijn van de tien Jlammendie naa Asjyrien zijn weggevoerd. Bepaald onderzocht ik, naa den inhoud der twee koperen plaat en in de fyttagoge te G ochim, en het uittrekfel van den Heer van Rbeede waar van Hamilton meldde. Inzonderheid poogde ik te verneemenof de Cocbimfe Jooden, behalven hunne He breewwfche Bijbelsgeene oude handschrif ten hadaen, die tot den beroemden arbeid van (4) christelijk én godsdienst. Deftig is dit voorgefteld in drie Leerredenen van j. g. de chau- fepie, Lceraar der Waifche Gemeente te Amfter- dam over Jer. 31: 35—37. Gen. 49: 10. Mich. 5: x. onderden titel: De waarheid van denChristelijken Gods dienst bevieezen uit de bevjaaripge nart bet joodjebe Valk', ■in 8 Am ft. 1756. (5) basnage. Vervolg op Fl. Jofephus, II, D, bl. 131Ó. (6) vaixntijn. Befchrijv. van Malabarin 't V. D. van zijn werk over Oatindiê» bl. 45,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 596