DE KINDERPOKJES. 89
of mindere pokgisting No. 19en der-
halven kleen is, wanneer deze gering
is, en weêrkeerig.
XXV. Dat fomtyds de uitbottings-
koorts naauwelyks merkbaar is en plaats
heeft, zonder eene opvolgende uitbot-
tinge van pokpuistjesin welk geval
derhalven alle de pokgiftige deeltjes
door de uitwaasfeming en andere ont»
lastwegen No. 23uit het lighaam
fchynen uittegaan.
XXVI. Dat in gevolge van No 21
er» 22 de talrykheid der uitbotting, of
wel de meenigte der uitbottende pok
puistjes voornaamelyk in reden is van
de meerdere of mindere pokgisting
No. 19. en van het grooter, of kleener
getal der in de huid vastgezette pokgif
tige deeltjes.
XXVII. Dat de meenigte der pok
puistjes in gelyke omftandigheden ver-
fchillende isen dat gevolglyk de
meerdere, of mindere pokgisting, No.
19, zoo wel van de verfcheidenheid der
geltellenals van andere bykomende
oorzaaken afhangt.
XXVIII. Dat fomtyds eenigen der
uitgebotte pokpuistjes fchielyken zon
der gevolg weder verdwynenwan-
F 5 neer