J. VEIRAC OVER DE VERN. enZ. 169 zeggen, reeds langer als dertig jaaren geleeden waren begonnen en lang- faam heviger gewordenzoo dat zy op dien tyden vervolgenszoo gewel dig warendat zy dikwyls overluid fchreeuwde, en op alle wyze, byzon- der door de houding van haar lig- chaam verligting zogt. Nooit was zy geheel vrydoch maakte zich de pyn eenigzins draaglykerais zy de hie len tegen het agterlyf, en de buik te gen de knieën plaatfte. Deze houding gaf zy zich zelf nagt en dag in en bui ten het bed, waar door de geleeding der knieën fints eenige jaaren krom en ftyf waren gegroeid. De pyn bepaalde zich niet altyd op de genoemde plaats, maar drekte zien dikwyls uit tot in de linker zyde nim mer echter vernam zy pyn in de reg- ter zyde. Zy was zeer uitgemergeldde pols Hap, de tong nu en dan beflagen. Zy had nooit walging, veel min braaking, enhoe dikwerf ik de pis bezagheb ik, zoo veel my bewust is, nimmer eenig bloed of graveelig bezinkfei daar in vernomen, ook weet ik niet, dat zy L 5 over

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 605