242 E. P. SW'AGERMAN OVER DE
maakte ik toen ter befchouwing voor
het Mikroskoop gereedplaatzende
twee derzei ven op den Rug, en twee an
deren op den Buik. Aan het breedfte
einde derzelven, dat ik voorttaan den
Kop zal heeten vertoonden zich duide-
lyk; ter zyde twee fprietachtige deelen,
PI. Fig. 3. A A. Fig. 4. A A. die my
als afgebroken voorkwamen. In het
middentusfchen de fprieten, doch
meer naar onderen, vond ik een fcherp
lanswys lighaamvan eene hoornachti
ge gefteldheid. Fig, 4. B. zynde, van
de plaats, alwaar het zyn begin neemt,
tot kort naar 't einde, na genoeg (Cy-
lindrifch) Rolrond van gedaante; maar
van daar af, tot aan zyn einde, lans-
wyzeen by nadere befchouwing bleek
het wyders klaardat hetzelve op het
korstachtig deel des Kops geplaatst was.
Regt hier onder en naar het beneden
deel van den Kop, vertoonde zig een
ander hoornachtig deel, in dervoegen
geplaatst, dat dit laatst genoemde, tegens
de holle zyde Fig. 4- C. in het lansvormi-
ge deel tegen of op de bolle zyde gehegt
flond, Fig. 4. B. Dit deel, het welk
veel korter als de Lans is, heeft genoeg
zaam een zelve dikte als de hier boven-
ge-