CXXIII
te meer bewonderen als een pronkduk van uitnemen
de wysheid en doordringende Staatkunde Gy
allen, dit vertrouwe ik gerustelyk, terwyl hec
tegengelfelde bynaonmogelyk is, Gy allen, myne
Heerenzyt hier van genoegzaam overreeden
't gene ik heb aengeftipt is overvloediglyk be
wezen door de Heeren van Bynkershoek de Beau
fortBondt en Paulasof zal, eerlang, door den
Heere van de Spiegel in een helderer licht gedeld
worden. Sommige punteh van dit Bondfchrift,
ik erkenne het, konden op den duur geen deek
houden; moeiten of van zelfs vervallen of buiten
kracht gefield wordenen zyn min beftaanbaar
met de Regeringsforme, welke, Iedere, in ons
Gemeenebest heeft fland gegrepen. Dan, wie,
die onbevooroordeeld en met bedaardheid het ftuk
dieper inziet; die geen vreemdeling is in de lotge
vallen der beste Ryken of Gemeenebesrenby-
zonderlyk van ons Vaderland; die weet, hoenaauw
beperkt het menfchelyk vernuft zyen het fcherp-
fte oog van de fchranderfie fiervelmgen te korc
fchiete om al het mogclyke te voorzien die
daarteboven bedenktdat de Bondgenooten in
dien tyd zich durfden noch konden voordellen,
een Gemeenebest te dichten, hoedanig Nederland,
door 's heeren albeftierende wysheid, tegen
hunne verwachtinge en boven alle menfehelyke
uitzichten, federt, geworden is; wie, zegge ik,
die dit alles gadedaat, zal zoo vermetel zyn, om
te befluitendat de nakomelingfchap onze voorva
ders in beleid en Staatkunde overtreffen, of hun
een' beteren weg zou hebben konnen aanwyzen
in het aangaan en duiten der Unie van Utrecht?
Hec is niet noodig, dac ik van die dingen, in
dê;