106 G. W. CALLENFELS ANTWOORD
jaare 1777 by zekere gelegenheid be
rekend, dat de Diaconie aldaar in tien
verloopene jaaren omtrent agt duizend
fuldens hadde te koste gelegd aan
lilitaire armenweduwen en weezen.
De Heer J. P, Smzmilch fchryft, in
zyne Goddelyke arde I. D. 1 Stukpa 130,
aldus wie doet de behoeftigen, wan-
neer de ziekten de overhand nee-
men, nevens en boven de Genees-
middelen, van kragtige foupe en
goed voedfel, van hout om zich te
verwarmen, van bedden en dekens
n voorzien? de Geneesheer kan zulks
niet doen en de Staat doet het ook
niet, ten minden niet tot een ge-
nqegzaamen graad. De armkasfen zyn
op verre na niet toereikende. De
Regenten, of die welke ip derzel-
ver plaats gelleld zyn, gevoelen dit
niet. De nood der ellenden word
door hen niet ondervonden men
j, verbergtze voor hen eerderdan dat
5, men de ellende den weg tot den throon
en tot het herte van medelydende
Vorsten zou baanen-: daar door
verliest de Staat menfchendie door
hunne waarde van belang voor den-
„\zelven zyn, en wier behoudenis de
aan-