overkomt den lyder walging; oprispin
gen van een bittere, garftige, beaor-
ve winderige ftof; geneigdheden om
te braken; en wordt de regter mond
der maag ongewoon aangedaan, dan
ondervindt de lyder eene gevoelige
maagpyn (a).
Echter kan men de galagtige, bitte
re, garftige, met flym en andere over
geblevene ftoffen vermengde brakin
gen, als heilzame ontlastingen, in dee-
ze ziekte aanmerken (b).
Gaat deeze prikkeling, met eene
ongeregelde famentrekking der dar
men vergezelddan ervaart men krim
pingen beflootene windenbloedige,
galagtige, vette, Hinkende, fchuimen-
de of witte (c) afgangen en niet zel
den galbrakingen (d).
Maar wordt 'er door deeze fchade-
lyke ftof, een krampagtige toekny-
ping der darmen verwekt, dan worat
'er een verftopte afgang met een op
gezetten buik waargenomen.
iet zelden worden ook de ingewan
den
ï8ö J. HARGER ANTWOORD
(a) J. PRINGLE 1. C. pag. IJl.
(b) j. PRINGLE 1. c. pag;. 171.
(c) j. DE GORTER 3Jed Hipp. 355.
(cl) j. PRiNGi.E 1. c. pag. 166, HUXHAM de aïrt
et morbis epidpag. 72.