104 J. F. MULLER ANTWOORD
•50 ftuivers uittegeeven, of te ontvan
gen.
Deeze eerfte flap van Verhooging
{leunt op Staatkundige redeneeringen
om een kwaad tegentegaan, dat door
geene andere middelen fcheen geiluit
te konnen worden» Immers zeggen
de Heeren Staaten van Zeeland in
hunne Placaaten, voor de eerfte Ver
hooging tegen vreemde Muntfpeciën
geftatuëerd by herhaaling: dat de Pro
vincie Zeeland vervult is met vreemde
en flegtere foorten van Geldetot
groote fchade van derzelver Ingezec-
tenen. Hier uit blykt, dat rnet de
Verhooging niet zoo zeer beoogd
wierdt, om de inlandfche Standpen
ningen voor den uitvoer te beveiligen,
als wel voornaamlyk om den toevloed
van vreemde Muntfpeciën uit de Pro
vincie te weeren, en daar door de
fchade derlngezeetenen te verhoeden.
Doch deeze Verhooging kon onmo-
gelyk van een goed gevolg wezen
met relatie tot de buitenlandfche Geld-
fpeciën. Deeze waren meer dan 2 per
Cent minder in gehalte, dan die van
onze Unie, en het geen Zeeland door
dien verhoogden prys by de Braband-
fche