schijnstrïjd in mattii. ix1-2,6. 271
6. Als wij met oplettenheid op
deeze Verhaalen. der drie Euangelisten
acht geeven, dan doet zich terftond
bij de eerde leezing eene groote gelijk
vormigheid op; zoo dat, fchoon over
het geheel het verhaal van Mattheus kor*
ter en eenvouwiger is; en dat vanMarcus
cn Lucas met meer bijzondere omjlein
digheden bekleedmen echter, ziende op
het weezen der zaake, van zelve als
gedrongen wordt, om het daar voor te
houden, dat de aaneenjchakeling van
gevallendoor Mattheus geboekt, H. 9
1—17, zij dezelfde dieMarcus 2: 122,
en Luc. 5: 1739, worden befchree»
ven. Immers hier kan men te pas
brengen, dien grondregel, van den
Wel Eerw. Heer schutte, gebruikt
tot het opmaaken van de Harmonie of
famenftemming der Euangelisten, dat
wanneer niet êên of twee, maar vier
vijf of meer gevallenen daar onder
zeer zeldzaamemet verfcheidene
bijzondere omstandigheden verzeld, en
onderling verknochtachter elkande-
ren, in die zelfde ordeen zonder ee
nig verfchildat men niet zoude kon-
nen vereffenenbij meer dan éénen
Euangelist verhaald wordendie
v 00k