SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX '1-26. 2JS
doen aanzitten aan eene maaltijd met
een groot gezelfchap (d).
Maar anders is het geleegen, meg
het; verder vervolg van Mattheiis ver
haal, vs. li—17. Want vs. u ftaatt
Ende de Pharizeen [dat] diende i te
veeten, dat Jefus at aan Tafel met
Tollenaaren en Zondaaren; ten blij-
kedat hun aanval op de Leerlingen
van Jefus, op de daad zelve gebeurde
vs. 11-—13. Op dezelfde wijze was
ook de aanval van de Leerlingen van
Johannesen der Pharifeen, vs. 14
dewijl deeze aanvangt met het
tijdwoord je Doe kwaamen, tóts Tïgo-
trsgXpvTizi, Derhalven hangt vs. ig-17
ten naauwften te faamen.
En terwijl Jefus de Leerlingen van
Johannes beantwoordde, wordt hij ge-
duit vs. 18, door eenen Overftent Ah
hij deeze1 dingen tot hen Jprakziet een
Over[le kwam enz., waar uit duidelijk
blijkt, dat de koomst van den Overjlen
was, terwijl Jefus fprak met Johannes
Discipelenals die hem vroegen, daar
hij aanzat met Tollenaaren en Zon
daaren.
S Bos
0-0 -Zie i6„