scffijnstrijd in matth. ix; i-4.6. 28p'
ïaatfchen, H. 8: 1—4» immers mor
de Gergefeenfche togt; maar het zel
ve fpaarttot dat hij fpreekt van de
Maalt'/jd met Tollenaarenals het gevolg
van die roepinge, met alle de verdere
gevolgendaarbij gebeurd: die eerst zijn
voorgevallen na de Gadareenfche reis.
Terwijl in tegendeel, Marcus en Lu
cas, terllond achter de reiniging van
den Melaatfchen, niet alleen laaten
volgenhet toen reeds gebeurde om
trent den geraakten en de roepinge
maar ook het gevolg daar vande maal
tijd en gefprekken; fchoon die niet toen,
maar naderhand eerst zijn gehouden,
na de wederkeering uit het Land der
Gergefeenenen vast verknocht zijn aan
de koomst van den Over/len; welke
zijtegen het uitdrukkelijk getuigenis
van Mattheus aan, hier van atfcheiden
en onmiddelijk op den Gergefeenfchen
togt laaten volgen.
<5. 23. Zoo dat het waare beloop
van zaaken dus zoude moeten be-,
fchouwd worden: dat men in tijdorde,
1. Eerst ftelde de geneezing of reini
ging van den Melaatlchen. Mare. 1
40-^-45, Luc. 5:, 12—16; en mo
gelijk ook Matth. 8: 1—4.
xiu. deel. T 2. Dan