2. Dan de geneezing van den geraak
ten, en de daar op gevolgde roe
ping van den Tollenaar. Matth. 9:
16— 9, Mare. 2: 1—14, en Luc. 5:
(Voorts eene reeks van andere tm-
fchen inschietende gebeurtenisfen,
welker nafpeuring niet dient tot
mijn tegenwoordig oogmerk:
voorkoomende Mare. 2: 23—4:
34, Luc. 6: 1—8: 21, die Matth,
ten deele H. 85—22en voorts
C. 1013, verhaald heeft; ten
klaaren bewijze, dat Mattheus
niet zoo veel, als Marcus en Lu
cas, de bepaalde tijdorde heelt
gevolgd).
Daar na de togt over het Galileefche
Meirnaar het Land der Gergezeenen
de geneezing der bezetenen, ne
vens de te rug koomst bij Kaper»
naum. Matth. 8:239ia.Mare,
4' 355' 21 Luc. 8: 2240.
4. Dat na die te rug koomst, de maal
tijd bij en met de Tollenaaren is
gehouden, als mede de gefprekken
toen zijn voorgevallen. Matth. 9:
10—17, Mare. 21 15—22, Luc. 5;
29—39»
2pO A. 'SGRAVEZANDE OVER EENË
17—28.
5. En