SCHljNSTRIJD IN MATTH. IX: 1-2,6, 2pf
En eindelijk de koomst en het ve~r<*
zoek van den Overjlen Jaïrus; met
alles, wat tot dat {luk, als ook tot
de tusfchen infchietende geneezing
der Bloedvloeijende Vrouwebe
hoort. Matth. 9: iB—26, Mare. 5:
21—43, Luc. 8: 40—56.
24Van zelve vervallen dus de
gemaakte bedenkingenja de schijn
zelfs van jlrijdigheidEn men merkt
ligtelijk, dat alle drie de Euangelisten
verfcheide gevallen, op twee onderfchei-
de tijden gebeurd, doch betrekking tot
eikanderen hebbende (h)als in eeneji
adem aan een gefchakeld, verhaalen»
Doch dat zij alleen daarin van eikan
deren verfchillen, dat Marcus en Lu
cas, ten tijde daar het verhaal begon
alles, ook het geen teft laater tijd be
hoort, (als in een foort van voorver
haal, uit hoofde van betrekkingeon-
middelijk daar bij voegen. Terwijl
Mattheus wacht met het eerfle te ver-
haaien, tot dat hij ter rechter tijd, het
laat (Ie boekten bij die gelegenheid
het eerflet fchoon vroeger gebeurd, als
de aanleiding verfchaffende tot het laat-
ilenu maar eerst te boek (lelt.
T2 25,
(h) Zie 18,