grónbbeginzel van *t nat. recht. 359
waarheid zoeken, dan zou men zeggen
kunnen: Laat alle denkbeeldenbeschou
wingen en oordeelenmet den aart en ge-
(leldheid der zaken overeenkomen; doch
zulk een beginzel, zou aan de waar
heid in byzondere gevallenweinig
licht verfchafïen.
Gantsch anders is het met de zedely-
ke grondbeginzelsten opzigte van het
goede of kwade gelegen. Wy ont
kennen niet, dat de onderfcheidïng van
goed en kwaad, waarlyk een oordeel
velling iswaar in het gezegde aan het
onderwerp (het praedicaium aan het
fubjectumal of niet wordt toegekend,
dit is duidelykbefchouw ik eene
daadhet zy die nog te verrichten
ftaat, of die reeds verricht is, endenk
ik dat dezelve goed of kwaad is, ik
oordeel zeker, door het gezegde van
goedheid of kwaadheidaan die daad
al of niet toetekennen; en daar in
5 het oordeel over goed en kwaad niet
onderfcheiden, van dat over waar en
valschmaar de vraag is eenvouwig
deezeis de wyzewaar op ik van
waarheid overreed worde, niet onder-
fcheiden van die, op welke ik het goe
de of kwade kan leer en kennenom
Z 4 waar-