ÓRONDBEGINZEL VAN'T NAT. RECHT. 381
uit die orde, in welke God ons ge
plaatst heeft, en vertoonen zy niet
het welbehagen des Heeren, daar de
Mensch zich zeiven en anderen geluk
kig maakt? -- Bedoelde men niet ai
dat goede, daar men zich op eene
overeen(lemming der Volkerenof op ze
kere Joodfche voorfchriften beriep Eert
algemeene liefde doet het goede van
zich, van alles wat buiten ons is, zoe
ken en omhelzen, en gaat noch eenen
trap verder dan het welzyn der Men-
fcben, daar zy ook het geluk van an
dere wezens bedoelt; en eindelyk daar
overeenkoomst is met de betrekkinge
waar in wy Haan, met de orde Gods,
daar moet ook waarheid zyn. Zoo
dat wy met recht dit befluit op mogen
makengeene der laatstgenoemde
grondbeginzels zyn ftrydig met elkan
der'of met het meest aangenomen be-
ginzel der orde en der oogmerken Gods-
integendeel, die alle zyn in du laatfte
begrepen, en bevatten flegts zekere
(lukken, van het geen daar volkomen is,
of doen het in een ander licht voorkoo-
men.
4. En is dit zoowy kunnen zelfs
feit het gezegde dit gevolg afleiden,