404 A. VAN SOLINGEN OVER DE
ken flapde milde voortbrengfels
die de fchoot der aarde oplevert, be
wonderden; het onmeetbaar ruim,
tusfchen hen en den hemelboog; de
wyde plas, eindelyk, die dan eens als
een effen veld, niet dan door het ruim
der Hemelen beperkt, denkbeelden
van louter majefleit en grootheid in
boezemt, en dan weer, als een woest
element het Heel-al den oorlog fchynt
aan te doen, waren, behalven dui
zend andere, zoo veel treffende voor
werpen die den gevoeligen mensch
van de jongde eeuwen af, dan eens in
verrukking, en dan weer in verbaazing
Vervoerden, maar meest al in hem,
daar hy zig gedrukt voelde door het
pak zyner onwetenheid, een loflyke
nieuwsgierigheid opwekten, om het
geheim, waarom, van zoo veel wonde
ren te begrypen de meesten hunner
verwarden zich welhaast in het onder
zoek, en hun onvermogen voelende,
vonden zyzich gedrongen, die verbaa-
Zende verfchynfels, als uitwerkingen
van vermogender en onbekende mag-
ten te erkennendie hunne verruk
king zoo fterk opwekten, dat zy de-
Zelve, ais verhevener wezens, aanba-
den3