436 A. VAN SOLINGEN OVER DE
nen, dat nooit beguicheiing der zin
tuigen verfchoonbaarder was, dan in
de voortreflyke keeten van verfchyn-
iels, die men door liet woord aan
trekkingskracht verklaart: de eb en
vloed; de ongelykheden der maan;
de excentrique kringen, waarin zich
de planeeten en comeeten beweegen
de vervroeging der nachteveningen
de knikking van den aardbol; en, om
van veel andere te zwygenin laater
tyden, de afwyking der loodlyn op de
Chimboracodoor bquguer en de la
condamine waargenomenzyn zoo
veel waare verfchynfelswelke door
de Starrekunde en door de Proefon-
dervindelyke Natuurkunde, als in ze
gepraal, ten behoeve van dit geheim
en onderfteld vermogen der l'coffe, wor
den aangevoerd.
Hebben dan doorluchtige Mannen,
met hunne naauwkeurige zintuigen,
alle deeze verlchynfels waargenomen;
en ftrydt het nochthans regtftreeks
tegens de genoegfaame rede, dat de
ftof begaafd zy met een vermogen of
kracht, om andere ftof aantetrekken:
zoo volgtdat of fchoon deeze ver
fchynfels natuurlyke gevolgen der
aan-