446 A. VAN SOLÏNGEN OVER DË
te zyn, den moed opgeeven, en zich
intusfchen met den ftroom van zinlyke
bejaagingen laaten weg deepen zoo
verzwakt het zinlyke oogenfchynlyk
het verftandhet maakt den eenen
waanwys, en den anderen tot een
bloodaard. Te recht verzekerde hier
om pascal, die 'sMenfchen verftand
aan den zedekundigen kant befchouw-
de, dat het beide even gevaarlyk
wasden Mensch of zyn eigene voor-
treffelyke vermogensof zyne laag
heid te veel te doen kennen. Geluk
kig was elk binnen de juiste paaien ge
bleven, die de fchrandere locke aan
's Menfchen vermogen heeft toege
kend: hy onderzocht met ernst de
vatbaarheid van het verftand; trachtte
optefpooren tot hoe ver zyne kundighe
den zich kunnen uitftrekken; tebepaa-
len, het geen hy begrypen kan: in
een woordzyne Na~uur in haar eigene
waarde te leeren kennen, door al de
voorwerpen in die evenredigheid te
belchouwen, welke zy met zyne ver
mogens hebben.
Zien wy dus, hoe de Zintuigen,
van de jongfte eeuwen af, den Mensch
in het belchouwen der Natuur, by ge
brek