7 8 G. KAYS ER ANTWOORD OVER
haaren noch overigen leeftyd, alle
vermogens intefpannen, om de nodi
ge kennisfe der waarheden te krygen,
en door eene hartelyke bekeeringe,
en vuurige fmeekingen, by een barm
hartig God, om vergevinge van zon
den aan te houden; ten einde zy noch
eens, of fchoon hier als geringe leden
In de faamenleevinge aangeziennaa
deezen echter onder de voornaame
mogen gereekend wordenvan die
maatfchappye, alwaar de deugd alleen
geteld wordt.
Men dient hen te vertoonen, wat
voorregten zy in deezen, boven zoo
veelen anderen genieten; dat het een
van de grootfte oogmerken van het ge-
fticht is, om van hun betere menfchen,
ja zelfs opregte Christenen te maaken;
en wat dergelyke ftoffen meer zyn,
die aan hun, by wyze van een gemeen
zaam verkeer, onder het oog gebragt,
en uitgebreid kunnen worden.
Ter bereikinge van deeze en andere
oogmerken, hebben wy bladz. 39 en
40de vereischten van een perfoon
opgegeevenwaar aan wy ons hier
houden. Wanneer het zoo een per-
loon