DE SU A TIE VAN WALCHEREN. \fj
dooi; westlijke winden enz., het landwater tot
36 duimen aan de peilpalen teekende: zoude
dit, na aftrek van 16 duimen, (men herinnere
zich hier, het geen te voren 'er op is aan
gemerkt,) eene hoogte van 20 duimen eigen
lijk bezwaar zijn, dat uit Walcheren moet
ontlasten, om dat Eiland te brengen op het
gemiddeld peil, dat is, met 4 duimen voor
de uitwaasfemingenop 16 duimen, zoo als
de peilpalen nu gemerkt zijn.
Deze ontlasting kan gefchieden, volgens
mijne waarnemingen, op het laag water, den
iqden Maart 1801, gedaan, met een verval
van meer dan 36 duimen op het grootst,
(want zoo veel zoude het landwater, op 3d
duimen aan de peilpalen teekenende, hooger
zijn dan het buitenwater, op het laagst, toen
bij mij is waargenomenen met meer dan
16 duimen op het minstgemerktdat het
landwater, om aan het gemiddeld zomerpeii
te komen, tot geene meerdere laagte behoeft
af te loopen. Maar hellen wij eens, om al
les toe te geven, dat, om de minderheid des
vervals, bij het begin der Huisgangen; en
om de vermindering des vervals, bij het ein
digen der huisgangen, doorgaans, en zoo lang
de huisgangen duuren, de ontlasting van het
landwater, met een gemiddeld verval van 14
I. deel, M dut-