SI 6 E. F. PERP. 15 HOUD ANT WOO R D
nöod de onderfteuning vragen van hun
nen evenmenfch.
11. Dat men hun de gelegenheid moet ver-
fchaffenom nuttig te wezen voor de la-
menleving en zoo niet geheel al
thans ten deele door de eene of ande
re nuttige bezigheid in hun levenson
derhoud te voorzien.
De vraag is: Welke Matiufafturen of
Fabrieken behalven die van Linnen en van
Spinnen zou men in dit Gewest met eer.ige
waarfcbijrielijkheid van goed gevolg zoo
in de Steden als ten platten lande kunnen
5, oprichten zonder dat dezelve aanmerkelij-
ke geldmiddelen vereischten en tevens in
s, het vervolg meer winstgevende waren, dan
de beide eerstgenoemde?"
Dit is buiten tegenfpraak eene vraag die
een wijd veld van nuttige en voor de maat-
fchappij in het algemeen belangrijke over
wegingen opent. Een ding wenfch ik Hechts,
en dat is dezelve, op. eene eenigszins vol
doende wijze te kunnen beantwoorden in de
verwachting dat mijn ijver de tekortkomingen
van mijn onvermogen zal aanvullen.
Niets is billijker, dan die eisch van onder-
iland, ten aanzien der Armen, diemen inva
liden noemt; deze zijn dezulken die 't zij
do»r.