c 16
of die kanten of zijden dei' meedcn tegen liet
zuidwesten gelegenen dat dit de reden was dat
de Graanplariten aldaar door de voist weinig ge
leden hadden.
Dit geval leverde mij eene gewigtige beden
king tegen het gevoelen, dat de Daauw de eigen
lijke oorzaak is of wezen zou, van het verschijn
sel Honigdaauw genaamden hij verder naden
ken ontmoete ik al ras eene tweede zwarigheid
tegen dit gevoelen. Was de Daauw de eigenlijke
oorzaak van den Honigdaauw, dan moest het bo
venste gedeelte der planten het meest door dit
verschijnsel worden aangedaan Maar ik heb een
aantal halmen van Tarwplanten in welke de
Honigdaauw aanwezig wasonderzocht, en dit on
derzoek dikwijls herhaald en altijd bevonden dat
de teekens van den Honigdaauwindien niet bet
eerst, evenwel meest altijd zich vertoonen even
Loven den benedensten knoop of kwast van den
stroohalm eene plaats nabij den wortel dus
laag bij den grond en die altijd met een stevig
blad of vlies, zijnde de scheede, waaruit de air-
en stroohalm is voortgekomen, bedekt is, en die
dus weinig door daauw of nevels kan worden
aangedaan.
l)oor deze en verdere onderzoekingen en waar
nemingen ben ik voor mij zeiven zeker dat
de ware oorzaak van den Honigdaauw bestaat in
eene bij den groei verkregene hoedanigheid of ge
steld-